Filosofie: Het is niet zo
De huidige filosofie is te begrijpen als een denken dat steeds een voorbehoud maakt, stelt prof. dr. Gert-Jan van der Heiden. Zij vertoont daarmee opvallende raakvlakken met Paulus.
In vroeger tijden werd metafysica wel de koningin van alle wetenschappen genoemd. Zij was de filosofie die probeerde de samenhang van alles te doorgronden. Volgens Aristoteles was zij een goddelijke discipline, omdat zij de eerste oorzaken en de beginselen van het zijnde onderzocht. Zij was uiteindelijk de kroon op de menselijke zoektocht naar God.
Een belangrijk uitgangspunt voor deze metafysica is het zogeheten ”beginsel van voldoende grond” (een term van de filosoof Leibniz), ofwel het principe dat alles een oorzaak heeft. Alles hangt samen in een grote keten van oorzaak en gevolg. God is de eerste in deze keten en heeft als enige zijnde zelf geen oorzaak meer. Metafysica gaat dan over dit eerste zijnde, dus over dat wat voorbij het fysische ligt (”meta” betekent ”voorbij”), als transcendente eerste oorzaak.
Al ruim twee eeuwen staat nu echter de waardigheid van de metafysica onder druk. Filosofen spraken in de vorige eeuw vaak zelfs over het „einde van de metafysica.” Een belangrijke oorzaak van deze teloorgang is dat het beginsel van voldoende grond ter discussie is komen te staan. De vooronderstelling van een eerste oorzaak is bedenkelijk geworden. Dat neemt niet weg dat er ontzettend veel gebeurd in het vakgebied, onder meer door filosofen als Maurice Blanchots, Jacques Derrida, Emmanuel Levinas, Giorgio Agamben en Alain Badiou. In deze rede wil ik pogen mijn eigen positie in deze denkruimte uit te tekenen.
Reserve
Wat ik wil stellen, is dat het voorvoegsel ”meta” in het woord ”metafysica” ook op een andere manier begrepen kan worden dan als een verwijzing naar de eerste oorzaak. We kunnen het ook betrekken op de beweging die het denken zelf altijd voltrekt. Want wat we doen als we serieus filosofisch denken, is precies dat we „voorbij” de gebruikelijke vooronderstellingen gaan. We plaatsen ze even tussen haakjes en ondervragen ze. Want misschien is de hypothese wel onjuist.
De reden waarom het denken zo te werk gaat is eenvoudig. Een vooronderstelling of hypothese omvat immers nooit alles, maar sluit iets uit, namelijk dat wat niet aan die hypothese voldoet. Als we bijvoorbeeld het beginsel van voldoende grond (dus dat alles een oorzaak heeft) als vertrekpunt nemen, dan sluiten we daarmee de mogelijkheid van het wonder, van het werkelijk nieuwe, van een echt begin uit. Alles heeft immers volgens dit beginsel zijn grond in iets wat er al is en vindt daarin zijn voldoende grond.
Iedere vooronderstelling houdt dus als het ware iets in ”reserve”. Ik zou nu willen suggereren dat we het ”meta” van de metafysica op deze reserve betrekken. Precies omwille van deze reserve treedt het denken de hypothese niet omarmend en bevestigend, maar juist kritisch en ”gereserveerd” tegemoet. Het denken stelt altijd de kritische vraag of er niet méér te zeggen valt. Het doet dat, juist omdat het weet dat het denken eindig is en niet alles overziet.
Het is niet zo
Toch is er nog meer te zeggen. Want dat het denken altijd gereserveerd blijft, heeft niet alleen met de beperktheid van het denken zelf te maken. Het heeft ook met de aard van het zijn zelf te maken. Het opschorten van het uiteindelijke oordeel raakt aan een bepaalde gesteldheid van de werkelijkheid, zoals het heet in de vrij complexe hedendaagse discussies binnen de ontologie (leer van het zijn).
Om hier zicht op te krijgen, verwijs ik eerst naar een citaat van de schrijver Abel Herzberg, dat een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt: „Zeg trouwens nooit van iets dat het vanzelf spreekt. Laten wij liever tegen elkaar zeggen: „Jongens, denk erom, het is niet zo”, zoals geleerden wel doen in de spaarzame ogenblikken dat zij zich van hun onmacht bewust zijn. „Het is niet zo”, dat moest je eigenlijk schrijven op de titelpagina van elk boek, je moest het beitelen aan de gevel van iedere school en vooral van elke academie, je moest het in vlammende letters aanbrengen boven de ingang van iedere kerk en nog eens aan ieder altaar, je moest geen voordracht houden zonder deze woorden als waarschuwing vooraf en als correctie daarna. „Het is niet zo”, dat moest het leidende motief zijn van iedere wetenschap. „Het is niet zo, het is niet zo”, dat is het beginsel van alle wijsheid.”
Dit citaat illustreert wat ik tot nu toe gezegd heb. De frase „het is niet zo” stelt vooronderstellingen ter discussie. Herzberg spreekt ook wel over „fragment”: niets staat op zichzelf, maar alles is fragment en wijst boven zichzelf uit naar iets anders. Een tekstfragment duidt er als fragment precies op dat deze reeks teksttekens verwijst naar een reserve, die het fragment soms zelfs pas betekenisvol maken. Een fragment geeft zichzelf als niet-compleet. Of positief gezegd: „Er rest nog iets.”
De denkers die ik al noemde, hebben elk op eigen wijze proberen te laten zien dat op deze manier alles wat zich aandient nooit met zichzelf samenvalt, nooit volledig afgerond is. Alles verwijst voorbij aan zichzelf, alles is fragment, spoor, rest.
Tegen deze achtergrond is nu duidelijk, dat het denken gereserveerd is en voorbehouden maakt, omdat het zijn zelf gereserveerd is en een voorbehoud maakt. Misschien mogen we metafysica vandaag op deze manier begrijpen.
Paulus
We kunnen dit ook anders formuleren, en zeggen dat het denken bij zijn denken put uit de reserves van het zijn. Het speurt naar mogelijkheden die we nog niet hebben uitgespeeld. Het doet een stap terug en verwijdt juist daarmee de horizon, zodat we „omzichtiger” worden en oog krijgen voor wat er nog rest. Om te begrijpen wat is, zet het denken geen stap in de richting van het zijnde dat het bestudeert, maar juist een stap terug, om zich te oriënteren op andere mogelijkheden.
Herzbergs ontkennende uitroep „Het is niet zo!” suggereert zo in positieve termen dat wat zich aanbiedt als werkelijk en bestaand ook anders kan zijn. Deze contingentie is wel een van de belangrijkste begrippen in de nieuwere filosofie genoemd. De bestaande orde is niet de norm, maar dat wat is, moet bezien worden in het licht van zijn anders kunnen zijn.
Dat is mij de afgelopen twee jaar nog eens extra duidelijk geworden in het onderzoeksproject waar we met een aantal mensen de hedendaagse filosofische lectuur van de brieven van Paulus bestuderen. Paulus wordt momenteel veel bestudeerd in de filosofie. Wat filosofen treft, is de krachtige retoriek waarmee Paulus de gestalte van deze wereld, de bestaande orde en de bestaande levenshouding van de wereld niet domweg onderschrijft of affirmeert, maar ter discussie stelt door deze orde te plaatsen in het licht van een andere mogelijkheid.
Zij zijn vooral geïnteresseerd in de fragmenten uit Paulus’ brieven waarin hij uitspraken doet als „de gestalte van deze wereld gaat voorbij” en dat God heeft uitverkoren „wat niets is, om wat wél iets is teniet te doen.” In zulke fragmenten dient zich een andere mogelijkheid aan. Paulus introduceert daarmee een Godsbegrip dat niet louter schatplichtig is aan de klassieke metafysische zoektocht naar de eerste oorzaak, aldus deze auteurs. Het is als het ware een godsbegrip dat samenvalt met de uitspraak „het is niet zo” en op deze wijze de werkelijkheid plaatst in het licht van haar nog ongedachte en zich onttrekkende mogelijkheden die in reserve worden gehouden.
Daar waar de metafysica zichzelf van oudsher begrijpt als een zoektocht naar de eerste oorzaken van de bestaande orde, tekent zich dus in de hedendaagse filosofie een metafysica af die niet geïnteresseerd is in de bestaande orde, maar juist in dat wat die gegeven orde nog in reserve houdt. Zij maakt voortdurend voorbehoud, niet om de werkelijkheid te ontkennen of er zich aan te onttrekken, maar om oog te krijgen voor de nog niet uitgespeelde mogelijkheden van wat is.
Dit artikel is een bewerking van de rede die de auteur gisteren uitsprak ter aanvaarding van het ambt van hoogleraar metafysica aan de faculteit der filosofie, theologie en religiewetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen.