Onverantwoordelijk
Jeremia 2:13
„Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden.”
God is niet alleen algenoegzaam voor Zichzelf, maar ook voor alle schepselen. In Hem is alles wat wij naar ziel en lichaam voor tijd en eeuwigheid behoeven. Wij hebben God verlaten, om voor onszelf goden te maken. Goden die in zichzelf niets zijn en niet kunnen geven wat wij nodig hebben. Dode goden zijn het, die hun dienaars tevergeefs om hulp laten roepen. Wat een onzinnige dwaasheid is het de Heere, de Springader van levend water, tevergeefs te laten roepen.
Hoe dwaas is het om ons tot onze zelfgemaakte gebroken regenbakken te begeven, om daar vruchteloos de vervulling van onze ziels- en lichaamsbehoeften te begeren. Zijn er woorden te vinden om deze onzinnige dwaasheid naar waarheid af te schilderen?
Indien de Heere, hun God en Koning, Zijn volk opriep –zoals Hij zeker eens doen zal–, waarmee zouden zij hun onzinnig gedrag kunnen verantwoorden? Welke gegronde verontschuldiging zouden zij kunnen inbrengen? Zouden zij zich kunnen beroepen op hun onwetendheid, zoals de heidenen, die de afgoden dienden bij gebrek aan kennis van de ware God?
Ds. B. Moorrees, predikant te Wijk (”Leerrede”, 1841)