Sinds WO I aandacht voor vrede in kerk
Het belangrijkste effect van het kerkelijk spreken over de Eerste Wereldoorlog was binnenkerkelijk, concludeert prof. dr. George Harinck.
Toen in augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak werd Antwerpen al in de eerste weken oorlogsgebied. Veel inwoners sloegen op de vlucht en weken uit naar Nederland. Dat lot was de Nederlander Valentijn Hepp (1879-1950) bespaard gebleven. Hij had in het voorjaar van 1914 het beroep aangenomen dat de kerk in het Nederlandse dorp Klundert op hem had uitgebracht. Op 28 juni 1914 preekte hij afscheid in Antwerpen met een kanselrede over de God van de vrede (Hebr. 13:20, 21).
De God van de vrede – maar ruim een maand later brak het geweld rond Antwerpen los. Later die oorlog hield Hepp lezingen over de antichrist. Of hij daarbij gedacht heeft aan het lot van zijn voormalige gemeenteleden in Antwerpen is niet bekend, maar zeker is dat hij een verband probeerde te leggen tussen het oorlogsgeweld en het christelijk geloof in de vrede die komende was.
In het licht van dat geloof was de Eerste Wereldoorlog een barenswee in een eschatologisch conflict tussen God en de duivel, dat uiteindelijk tot de zege van God zou leiden en tot een veroordeling ter helle voor ieder die niet zijn zijde had gekozen. Hepps lezingen waren een oproep tot bekering. Daarmee schaarde hij zich in een gezelschap van apocalyptische schrijvers en sprekers die in tijden van crisis op gehoor kunnen rekenen: eschatologie bloeide sterk tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Hepp reisde met zijn lezingen stad en land af en publiceerde ze ook.
Is dit het typische beeld van een christen, of breder, van een kerk in een neutraal land te midden van oorlogvoerende buurlanden: de dans ontsprongen, niet de vraag hoeven te beantwoorden wie de te vervloeken vijand is en de toevlucht nemend tot een veralgemenisering van het conflict en een universele roep om bekering?
De Nederlandse protestantse kerken die niet zoals Hepp hun toevlucht zochten in eschatologische duidingen, zaten in elk geval in een netelige positie. Ze waren neutraal in een situatie waarin christendom en cultuur van elkaar vervreemdden. Ze moesten ter zake spreken en toch de schijn vermijden partij te kiezen in het conflict. Ze wilden bemiddelen in een vrede die niet achter de horizon lag, maar die hier en nu beleefd moest worden. Hoe deden ze dat?
Algemeenheden
Aanvankelijk verloren zij zich in vrome algemeenheden en zagen zij, ondanks aandrang daartoe in eigen kring, af van concrete vredesoproepen of -initiatieven. De kerkelijke besturen van de twee grootste protestantse kerken achtten zich daartoe niet bevoegd of bij machte.
Maar in de loop van de oorlog kwam deze opstelling onder kritiek te staan binnen de kerken. Voor zover deze kritiek uit antimilitaristische hoek kwam werd zij door de kerkelijke besturen krachtig verworpen en identificeerde met name de hervormde synode zich sterk met koningin en vaderland.
Toen in 1917 vanuit de gemeenten de roep kwam om zich tegen deze oorlog –niet tegen de oorlog in het algemeen dus– uit te spreken, gaf de hervormde synode echter toch gehoor. In samenwerking met vrijwel alle protestantse kerken verhief zij in een ”Getuigenis” haar stem tegen de oorlog en wekte op tot staking ervan. Dat was rijkelijk laat in de oorlog, drie jaar na zijn begin, maar wel concreter dan protestantse vredesinitiatieven in bijvoorbeeld het eveneens neutrale Zwitserland.
De kerken sloten met deze actievere inzet voor de vrede aan bij een onderstroom in Europa en ook in de Verenigde Staten, die vrede anders bezag dan louter de afwezigheid van oorlog. Na de zeer gewelddadige Eerste Wereldoorlog was vrede een halszaak geworden voor de toekomst. Maar onmiddellijk effect op de oorlog heeft de kerkelijke actie niet gehad.
Binnenkerkelijk
De kerken zochten met het ”Getuigenis” aansluiting bij het nationale leven, maar bleven feitelijk aan de zijlijn. Zelfs toen zij zich in deze tekst concreter dan tot dan toe uitspraken over de actualiteit. Het belangrijkste directe effect was binnenkerkelijk: het besef toch iets gedaan te hebben voor de vrede.
De kerken waardeerden daarnaast vooral het feit dat zij gezamenlijk tot een getuigenis hadden kunnen komen. Voor de Hervormde Kerk was het ”Getuigenis” het beginpunt van oecumene en interkerkelijke samenwerking. Per saldo gold van dit ”Getuigenis” de typering die Huismans gaf van het getuigenis van de gereformeerde synode van 1914: „de kleine vrucht van zeer groote verwachting.”
Ja, de vrucht was klein, maar in elk geval klonken sindsdien in de protestantse kerken in geval van oorlog niet alleen meer de apocalyptische stemmen van theologen als Hepp, maar ook de stemmen van antimilitaristen of pacifisten (in de jaren twintig raken deze twee verstrengeld) en praktische vredestichters.
De auteur is hoogleraar geschiedenis en directeur van het Historisch Documentatiecentrum aan de Vrije Universiteit Amsterdam en bijzonder hoogleraar geschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij vrijdag hield op een conferentie over ”De Eerste Wereldoorlog en de gereformeerde wereld” in het Duitse Siegen.