Ons eertijds
Titus 3:3
„Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam…, hatelijk zijnde en elkander hatende.”
De hoogmoed is wreed en een verachter van allen. Elders (Galaten 6:1), wanneer Paulus ons tot zachtheid aanspoort, herinnert hij ieder van ons met nadruk aan zijn eigen zwakheid. Hier gaat hij verder, aangezien hij wil dat wij de ondeugden, waarvan wij reeds bevrijd zijn, ons herinneren, opdat wij die welke nog in anderen overblijven, niet bovenmate beschimpen. Verder, daar Paulus hier in het kort de inborst van de mens schildert zoals hij is totdat hij door de Geest van Christus hervormd wordt, kan men in deze beschrijving zien hoe ellendig wij buiten Christus zijn. Ten eerste noemt hij de ongelovigen dwaas, omdat heel de wijsheid der mensen louter ijdelheid is zolang zij God niet kennen. Hij noemt hen vervolgens ongehoorzaam, omdat evenals het alleen het geloof is dat in waarheid aan God gehoorzaamt, zo het ongeloof altijd weerbarstig en opstandig is. Ofschoon wij ongehoorzamen zouden kunnen vertalen met ongelovigen, zodat het een soort van dwaasheid uitdrukt. Ten derde zegt hij dat de ongelovigen dwalen, want Christus alleen is de Weg, en het Licht der wereld. Daarom is het onvermijdelijk dat allen die van God vervreemd zijn, heel hun leven zwervend en ronddwalend zijn. Tot hiertoe heeft hij het wezen van het ongeloof aangegeven: nu voegt hij er ook aan toe de vruchten die daaruit voortvloeien, namelijk velerlei verlangens en genietingen, afgunst, slechtheid, en dergelijke. Johannes Calvijn, reformator te Genève