„In Atjeh moet je gewoon niet te veel opvallen”
„Matius!” „Yakobus!” „Simon Petrus!” De namen van de apostelen schallen over het strand. Op een afstandje kijkt een groepje meisjes met hoofddoekjes nieuwsgierig toe, terwijl ze met een rietje uit een kokosnoot drinken. Zingende en dansende christenen zie je niet elke dag in Atjeh.
Team Matius is af, roept Jeffry, en een kluitje teleurgestelde kinderen maakt zich los uit de cirkel. Van Jeffry’s vrouw krijgen ze een glas siroop als troost.
„Mooi he”, zegt Jeffry (39) trots als hij even later uitpuft in de schaduw. „Twintig kinderen lijkt misschien niet veel, maar het is een prachtig begin. Er is jaren over gepraat en nu is het eindelijk zo ver: protestants godsdienstonderwijs in Banda Atjeh.”
Toen Jeffry zeven jaar geleden hier arriveerde vanuit Bandung was hij heel wat minder optimistisch. „Seperatisme, extremisme, geweld... Atjeh heeft een vreselijke reputatie in Indonesië. Mijn vrouw durfde eigenlijk niet eens met me mee. Ze dacht dat de kogels je hier om de oren zouden vliegen. Ik stapte met trillende benen op het vliegtuig.”
Aanvankelijk werkte Jeffry voor een van de vele hulporganisaties die in Banda Atjeh waren neergestreken na de verwoestende tsunami van 2004, maar gaandeweg werd hij steeds actiever in de kerk.
„Het bloed kruipt waar het niet gaan kan”, lacht hij. „In Bandung was ik predikant, maar ik had nooit gedacht dat dat in Banda Atjeh ook zou kunnen.”
De statistieken geven hem gelijk. Atjeh is veruit de meest islamitische provincie van Indonesië – meer dan 98 procent van de ongeveer 5 miljoen inwoners is moslim. Het gebied komt regelmatig in het nieuws door de strenge shariawetten die er al ruim tien jaar gelden.
Buitenbeentjes
Een blik op het strand leert dat de bijbehorende kledingvoorschriften hier in ieder geval nauwkeurig worden nageleefd: zelfs als ze in de zee zwemmen zijn de vrouwen nog voorzien van lange mouwen en een hoofddoek. De meisjes uit Jeffry’s klasje vallen aardig uit de toon met hun onbedekte haar en kruiskettinkjes.
„Dat zijn we gewend”, giechelt Yenny (16). „Op mijn school ben ik de enige christen. Niet erg hoor, ik word er niet mee gepest. Bijna al mijn vriendinnen zijn moslim. Ze accepteren me zoals ik ben.”
Eva (17) kijkt ongelovig als ze het hoort. „Op mijn school ben ik ook de enige christen. Samen met een boeddhistisch meisje zijn we echt de buitenbeentjes. Daarom vind ik Jeffry’s klasje zo leuk. Hier hoor ik er tenminste helemaal bij.”
De godsdienstklas is een samenraapsel van allerlei gezindten: baptisten, evangelischen, pentecostals, batakprotestanten. Er zijn vier officiële kerken in Banda Atjeh, die allemaal gebruikmaken van mooie gebouwen in het centrum van de stad. De rooms-katholieken en de methodisten hebben zelfs eigen scholen. Jeffry richt zich vooral op de kinderen die deel uitmaken van de ongeveer tien officieuze kerken in Banda Atjeh.
„Het is in Atjeh bijna onmogelijk om een vergunning voor een nieuwe kerk te krijgen, dus komen de kleinere gezindten samen in huiskamers of gehuurde zaaltjes. Voor de kinderen van die gemeenten zit er weinig anders op dan zich in te schrijven bij de gewone, islamitische scholen, ook al hebben ze volgens de wet recht op christelijk godsdienstonderwijs. Voor hen ben ik deze klas begonnen.”
De zon gaat onder; het is tijd om naar huis te gaan. Terwijl de moskee aan het strand oproept tot het avondgebed vormt Jeffry’s klasje een kringetje onder een afdakje. Een meisje prevelt een gebed en sist verontwaardigd tegen een van de jongens die nog ballorig tegen een voetbal schopt. Dan zet het hele gezelschap zich per brommer in beweging richting de stad.
Jeffry wurmt zich met zijn vrouw en twee kleine kinderen op een piepklein, aftands scootertje. „Rijk zal ik wel nooit worden”, verklaart hij voor hij wegrijdt. „Sterker nog: hoewel mijn godsdienstles officieel als eindexamenvak is erkend, krijg ik niet eens salaris. Typerend voor de situatie van christenen in Atjeh. De overheid werkt ons misschien niet openlijk tegen, maar werkt zeker ook niet mee.”
Nieuwkomers
De volgende dag is het zondag. Wie zich ’s ochtends vroeg op de nog lege straten van Banda Atjeh begeeft, kan aan de rand van de Chinese wijk voorzichtig het gebeier van een klok horen. De protestantse kerk, een imposant gebouw met twee torens, zit al aardig vol. Er zijn veel jonge mensen – een paar kinderen uit Jeffry’s klas zwaaien vrolijk vanuit een bankje voorin. Achterin zit een groepje studenten hartstochtelijk te zingen.
Tony (25) en Yani (22) studeren allebei aan de lokale universiteit. Oorspronkelijk komen ze uit Medan, een grote stad ten zuiden van Atjeh. „De echte Atjeeërs zijn bijna allemaal moslim”, zegt Tony na afloop van de dienst. „De meeste christenen zijn nieuwkomers. Dus passen we ons aan. Maar niet te veel. Ik vind niet dat we ons hoeven te verstoppen.”
„Atjeeërs zijn gewoon niet gewend aan niet-moslims”, vindt Yani. „Maar als je hen vriendelijk benadert, zijn ze vriendelijk terug. Ik heb me nog nooit bedreigd gevoeld.”
Van de befaamde shariapolitie hebben ze weinig last. „De sharia geldt sowieso niet voor christenen”, legt Yani uit. „Mijn moslimvriendinnen worden weleens aangesproken als ze te strakke kleren dragen, maar ik kan rustig zonder hoofddoekje over straat. Soms roepen mannen me na, dat is weleens vervelend. Atjese mannen denken dat vrouwen zonder hoofddoekje makkelijker te krijgen zijn.”
„Ik woon in een studentenhuis met allemaal moslimjongens”, vertelt Tony. „We houden rekening met elkaar. Ik ga bijvoorbeeld geen varkensvlees staan bakken in de gemeenschappelijke keuken. Aan de andere kant ben ik wel degene die bij een feestje voor het bier moet zorgen. Vergis je niet: lang niet alle moslims in Atjeh zijn zo vroom als ze eruitzien.”
Beroep op de grondwet
Toch voelen ze zich vaak buitenstaander. „Elke week vraagt er wel iemand waarom ik me niet bekeer zodat ik er helemaal bijhoor”, zegt Tony. „Dat leidt weleens tot discussies. Maar mijn geloof is sterk. Mijn vrienden hebben zich er inmiddels wel bij neergelegd dat ik nu eenmaal christen ben.”
„Ik beroep me in zulke gevallen altijd op de grondwet”, zegt Yani. „Iedereen heeft recht op zijn eigen geloof. Dan is zo’n discussie gauw afgelopen.”
Het kerkgebouw is inmiddels gevuld met kleine kinderen, die onder leiding van twee enthousiaste vrouwen luid aan het zingen zijn geslagen. Tony en Yani spoeden zich naar buiten, waar zich een hele rij brommertaxi’s heeft verzameld om de kerkgangers naar huis te brengen.
„Atjeh is toleranter dan veel mensen denken”, zegt Tony terwijl hij naar de parkeerplaats loopt. „Je moet gewoon niet te veel willen opvallen. Voorzitter van mijn studentenvereniging zal ik bijvoorbeeld nooit worden. Maar je kunt hier als niet-moslim wel je eigen leven leiden.”
Hij wijst naar een zijstraatje. „Daar staan twee boeddhistische tempels van wel honderd jaar oud. En een Chinese toko waar je sterke drank en varkensvlees kunt bestellen. Dat is een kant van Banda Atjeh die maar weinigen kennen.”
Yani lacht. „Vergeleken met Medan is dit natuurlijk een saai gat. Maar de sharia heeft ook positieve kanten. Voor mijn studie is het juist goed dat hier geen disco’s en kroegen zijn. En als vrouw kun je hier ’s avonds nog veilig alleen over straat. Dat is in Medan wel anders!”
Ze starten hun brommers en rijden weg. Het plein voor de kerk is weer leeg, en het geluid van de kerkklokken is inmiddels vervangen door dat van tientallen moskeeën.
Het is tijd voor het middaggebed.
Veranda van Mekka
Atjeeërs noemen hun provincie vaak trots de ”veranda van Mekka”. Atjeh was rond 1250 het eerste gebied binnen de Indonesische archipel dat zich bekeerde tot de islam, en geldt sinds die tijd als het meest islamitische deel van Indonesië.
Tot 1873 was Atjeh een onafhankelijk sultanaat. Pogingen van Nederland om het land in te lijven leidden tot een heilige oorlog die decennia duurde en naar schatting 100.000 mensenlevens kostte. Na de Indonesische onafhankelijkheid richtte de strijd zich tegen de Indonesische overheid, die in de ogen van veel Atjeeërs niet vroom genoeg was. Vervolgens barstte er vanaf de jaren 70 een afscheidingsoorlog los, met opnieuw vele duizenden doden als gevolg.
Pas na de tsunami van 2004, die in Atjeh 170.000 mensen het leven kostte, werd eindelijk de vrede getekend. De zwaar gehavende provincie kreeg verregaande autonomie, onder andere om orthodoxe islamitische wetgeving door te voeren. Alcoholgebruik en gokken werden verboden in Atjeh, en plegers van overspel kunnen voortaan officieel rekenen op stokslagen, hoewel lijfstraffen in de praktijk zelden worden uitgevoerd. Plannen om de shariawetgeving ook voor niet-moslims te laten gelden, zijn vooralsnog gedwarsboomd door de provinciaal gouverneur.
De christelijke minderheid (ongeveer 1 procent van de bevolking) wordt wel regelmatig gedwarsboomd en krijgt te maken met juridische haarkloverij. Zo werden er in 2012 tientallen kerken in Atjeh gesloten wegens het ontbreken van een provinciale vergunning.