Spotlight: Van Nederlandse Opstand naar Nederlandse Revolutie
Nederland is het land van de tolerantie, de vrijheid en het poldermodel. Tenminste, dat denken we graag, en in ”De geboortepapieren van Nederland” doen twee historici hun best om dat Grote Verhaal te bevestigen. Maar of het ook waar is?
Een van de hoogtepunten tijdens Obama’s bezoek aan Nederland, vorige maand: de Amerikaanse president bezichtigt met eerbiedige bewondering het Plakkaat van Verlatinghe. Hij kan de tekst weliswaar niet lezen, omdat die in het Nederlands is en bovendien (als het tenminste om de originele versie uit het Nationaal Archief gaat) geschreven in een handschrift dat de meeste 21e-eeuwse ogen niet meer aankunnen.
Maar het gaat om het idee: deze tekst markeert de geboorte van iets nieuws, wat uiteindelijk zijn vorm zal vinden in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Met deze tekst heeft een aantal Nederlandse provincies in 1581 verklaard dat ze Filips II officieel niet langer als heerser erkenden.
Waarom dit oude document tevoorschijn gehaald wordt bij Obama’s bezoek aan het Rijksmuseum? Eenvoudig omdat volgens de deskundigen deze „onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden” het model vormde voor de Amerikaanse ”Declaration of Independence”, 200 jaar later, waarbij dertien Amerikaanse staten zich afscheidden van het Britse moederland. In de Verenigde Staten wordt die gebeurtenis op 4 juli, ieder jaar opnieuw, als een enorm feit gevierd. Geen wonder dat Obama volgens historicus Coos Huijsen meer oog lijkt te hebben voor het belang van het Plakkaat dan de meeste Nederlanders.
Om dat probleem bij zijn landgenoten te verhelpen stelde Huijsen samen met collega-historicus Geerten Waling het mooie boek ”De geboortepapieren van Nederland” samen. Daarin staat niet alleen de volledige tekst van het Plakkaat, maar ook die van de Unie van Utrecht (1579) en de Apologie van Willem van Oranje (1581). Allemaal vertaald in hedendaags Nederlands.
Dat laatste komt de toegankelijkheid natuurlijk ten goede, maar we hebben hier helaas niet te maken met de allerfraaiste vertalingen. Die van het Plakkaat maakt een wat houterige indruk, hier en daar ook nogal vrij vertaald. Sommige dingen worden mooi verwoord, maar de ellenlange 16e-eeuwse zinnen verleiden de vertaler regelmatig tot verkeerde samentrekkingen en totaal vastlopende zinsconstructies in de hedendaagse variant.
Dat laatste geldt iets minder voor de tekst van de Unie van Utrecht, maar ook daar blijven de zinnen te lang en is te vaak het verkeerde woord gekozen. Je vraagt je af: waarom wordt er niet een echte kenner van het 16e-eeuwse Nederlands op zulke stukken gezet? Als het toch gaat om Geboortepapieren met een hoofdletter, die in dit boek –terecht– een enorme betekenis krijgen? Alleen de Apologie van Willem van Oranje is wat beter leesbaar, gelukkig.
Maar misschien ging de uitgever er wel van uit dat toch niemand die oude teksten zou lezen, en dat we allemaal genoegen zouden nemen met de fraaie en uitvoerige toelichtingen en samenvattingen van de samenstellers. Dat is een ernstige beoordelingsfout, wat mij betreft, want als je niet goed terug kunt naar de bronnen, moet je je behelpen met informatie uit de tweede hand: de inleidingen en toelichtingen van kenners – die, hoe goed ook, onvermijdelijk gekleurd en naar de eigen tijd toegeschreven zijn.
Hoe zit dat bij Huijsen en Waling? Ze bieden om te beginnen een mooi en genuanceerd overzicht van de geschiedenis van de beginjaren van de Nederlandse Opstand. Wat dat betreft vormt dit boek een prima kennismaking met de stof, evenwichtig en duidelijk. De auteurs zoeken bijvoorbeeld niet uitsluitend naar economische verklaringen voor de Opstand, ze hebben ook volop aandacht voor de religieuze kanten van de zaak en de rol van Oranje.
Meer discussie is er mogelijk over de manier waarop ze de geschiedenis van meer dan vier eeuwen geleden actueel proberen te maken. Dat streven is op zichzelf uiterst loffelijk, want wij Nederlanders mogen ons best wat meer bewust zijn van onze geschiedenis en onze herkomst. Dan kunnen we ons ook beter bezinnen op wie we als Nederlanders zijn, wie we zouden willen en moeten zijn, en hoe dat licht kan werpen op hedendaagse discussies (over de vrijheid van religie bijvoorbeeld).
Wat jammer is aan de slotbeschouwingen van Huijsen en Waling, is dat ze volledig meegaan in het beeld van de Nederlandse geschiedenis dat door Jonathan Israel is opgericht. ”De Republiek als aanjager van de moderniteit”, heet hun slothoofdstuk, en dat zegt alles. Voor Israel en zijn aanhangers is de geschiedenis eigenlijk één groot gevecht tussen moderniteit (tolerantie en secularisatie) en traditie (religieuze intolerantie) – wat natuurlijk bepaald niet los gezien kan worden van de eigen ‘verlichte’ idealen en opvattingen over vooruitgang in de geschiedenis.
De Nederlandse Opstand markeert in dat beeld het begin van de moderniteit, vandaar dat de auteurs hun uiterste best doen om het bijzondere en vreemde van die Opstand te laten zien. Ze aarzelen zelfs niet om de Opstand om te dopen tot de Nederlandse Revolutie, en daarvandaan rechtstreekse lijnen te trekken naar de latere Engelse, Amerikaanse en Franse (!) Revolutie. Groen van Prinsterer zou zich, bij wijze van spreken, in zijn graf omdraaien. Het laat maar weer eens zien hoe, ook in de geschiedschrijving, de ene mythe slechts door de andere vervangen wordt.
Het is jammer dat dit mooi opgezette boek uiteindelijk daarop uitdraait, dat het een ‘verlicht’ (en waarschijnlijk ook al bijna weer achterhaald) beeld tekent. Het zou beter zijn geweest voor het hedendaagse debat als deze twee historici nu eens echt hadden uitgelegd wat 16e- en 17e-eeuwers bedoelden met tolerantie en gewetensvrijheid, zonder daar hun eigen idealen meteen overheen te leggen. Pas als je de stemmen uit het verleden zo precies mogelijk laat spreken, kan de geschiedenis ons Nederlanders een spiegel voorhouden.
”De geboortepapieren van Nederland”, ed. Coos Huijsen en Geerten Waling; uitg. Elsevier Boeken, Amsterdam, 2014; ISBN 978 90 35251 46 5; 224 blz.; € 14,95.