Ten dele
1 Korinthe 13:9
„Want wij kennen ten dele…”
Een zuivere, eenvoudige en standvastige ziel is te midden van drukke bezigheden niet verstrooid in veelvuldige arbeid, omdat hij alles tot de liefde van God doet. Hij tracht altijd in zichzelf vrij te blijven van alle verheffing van het eigen ik.
Wat verhindert u meer en verstoort u meer dan de onverstorven genegenheden van uw hart? Een goed en godvruchtig mens overlegt eerst inwendig de werken die hij uitwendig moet doen. En deze trekken hem niet tot de lusten van de ongeregelde genegenheid. Maar hij wendt ze naar het voorschrift van de gezonde rede.
Wie heeft een grotere strijd dan die tracht zichzelf te overwinnen? Dit zou toch onze voornaamste bezigheid moeten zijn, te weten: onszelf overwinnen, dagelijks zichzelf meer meester worden en vooruitgaan in het goede. Alle volmaaktheid in dit leven gaat met enige onvolmaaktheid gepaard, en onze kundigheden zijn niet van alle duisterheid bevrijd.
De ootmoedige kennis van uzelf is een zekerder weg tot God dan de diepe navorsing der wetenschap. Niet dat de wetenschap of de eenvoudigste zakenkennis misprezen moet worden: zij is –in haarzelf beschouwd– goed en door God verordend. Maar een goed geweten en een deugdzaam leven verdienen toch altijd meer achting. Maar omdat er velen meer verlangen naar kennis dan om wél te leven, daarom dolen zij dikwijls, en brengen weinig of bijna geen vruchten voort.
Thomas à Kempis, kanunnik te Zwolle
(”De navolging van Christus”, 1471)