Kerk & religie

Bouwhistoricus Stenvert: Kerkkap ging van hoed via pet naar muts

Daken en kappen van kerken hebben iets geheimzinnigs. Weinig mensen krijgen ze van dichtbij van te zien. Toch zijn kapconstructies belangrijk voor een kerk. De bouwhistoricus Ronald Stenvert deed er onderzoek naar en publiceerde ”Kerkkappen in Nederland 1800-1970”.

19 March 2014 13:01Gewijzigd op 15 November 2020 09:30
Kap van de Nieuwe Kerk in Zierikzee. beeld uit ”Kerkkappen in Nederland”
Kap van de Nieuwe Kerk in Zierikzee. beeld uit ”Kerkkappen in Nederland”

De belangrijkste gebouwen hebben doorgaans de belangrijkste constructies. Kerkgebouwen staan daarbij bovenaan, stelt Stenvert in zijn rijk geïllustreerde boek. Vooral de dakconstructies zijn eeuwenlang beeldbepalend geweest.

Toch is er relatief weinig onderzoek gedaan naar de jongere dakkappen van kerken, constateerde Stenvert een paar jaar geleden. Dat was voor hem reden om het thema een keer in te brengen als een idee voor een studie. Direct na zijn voorstel kwam de wedervraag van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of hij dat onderzoek zou willen uitvoeren.

Die kans liet de medeoprichter van het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis in Utrecht niet lopen. „Bij archeologen maakt de spanning van het vinden tijdens het opgraven een onlosmakelijk deel uit van de mystiek van hun werk. Zo oefent de kapconstructie een vergelijkbare aantrekkingskracht uit op bouwhistorici. In het schemerduister naar toognagels en montagekenmerken speuren, is de enige manier om heel dicht bij het doen en laten van de bouwers van eeuwen geleden te komen.”

Hoe „spectaculair” de kapconstructies van middeleeuwse kerken ook zijn, Stenvert koos ervoor zijn onderzoek te beperken tot de periode 1800-1970. „In 1989 promoveerde Herman Janse in Leiden op houten kerkkappen in de periode 1000-1940, maar hij keek vooral naar de middeleeuwse kerken. De periode die ik bestudeerde is interessant omdat er veel veranderde: eerst was er de herverdeling van kerken na de Franse tijd. De emancipatie van het rooms-katholieke volksdeel, de opkomst van de gereformeerden in combinatie met de grote stadsuitbreidingen in de vorige eeuw, leidden in deze periode tot een aanzienlijke aanwas van kerkgebouwen en dus ook van kerkkappen. Ik stop bij 1970, omdat daarna de kerkbouw grotendeels stilviel.”

Waardigheid

Gezaagde balken vormen al eeuwenlang de basis voor indrukwekkende kapconstructies. Tot in de zeventiende eeuw werd er gebruikgemaakt van deze techniek zoals die door middeleeuwse bouwmeesters was ontwikkeld.

Pas vanaf eind achttiende eeuw is er sprake van vernieuwing in de kapconstructies. Maar die doen zich niet voor bij de kerken, constateert Stenvert. „De waardigheid van het kerkgebouw vereiste enerzijds een gewelfd plafond van hout of steen in een passende vorm en anderzijds leidde de nadruk op het silhouet van de kerk steevast tot een hoogopgaande kap.”

Het gevolg is dat de overgrote meerderheid van de oudere kerken „steevast een grote loze ruimte bevat tussen plafond en dak, met daarin een zo eenvoudig en doelmatig mogelijk gebouwde kapconstructie.” Want het wordt architecten en bouwers steeds duidelijker dat de balken door een goede plaatsing en koppeling minder zwaar kunnen worden, schrijft Stenvert in zijn boek, waarin hij allerlei soorten kapconstructies weergeeft.

Krachtberekening

Een grote verandering treedt er op tussen 1840 en 1860. Bouwkundigen kunnen vanaf die jaren krachtberekeningen uitvoeren waarin zij constructieleer en materiaaleigenschappen combineren. Het is het begin van een steeds kleiner wordende dakkap. „Door de betere berekeningsmethode en de toepassing van ijzeren ankers kwamen er veel ielere dakconstructies. De robuuste middeleeuwse kappen verdwenen. Het dak wordt een soort membraan, dun vlies.”

Begin twintigste eeuw doen zich meer vernieuwingen voor. Vanuit Frankrijk komt de ijzeren kapconstructie op, al wordt die niet veel in kerken toegepast. In de jaren dertig doen staal en betonconstructies hun intrede. „Het nadeel van bouwen met beton was echter dat het erg duur was vanwege de bekisting die vooraf gebouwd moet worden. Daar kwam men van terug.”

Gelamineerde spanten vormen een volgende stap in de kerkdakenbouw. Deze houten constructies van Nemaho en van onder meer het Scherpenzeelse, later Edese bedrijf Heko worden een begrip. „Het lijkt erop dat gelamineerde spanten met name populair waren bij gereformeerde kerken”, zegt Stenvert over toepassing ervan na de Tweede Wereldoorlog.

Golf

Na de oorlog volgt een ware golf van kerkbouw. „In de oorlog gingen honderden kerken verloren. Stijgende loonkosten beperkten de financiering van de kerken steeds meer. Dat had soberder gebouwen tot gevolg. De kapconstructies van kerken werden meer en meer uitwisselbaar met die van gebouwen voor sport, handel en industrie.”

Ook de vernieuwingsdrang van na de oorlog heeft zijn invloed. Zowel in protestants als rooms-katholiek Nederland. Kerken krijgen eigentijdse ontwerpen. Door het land heen verschijnt een lange rij wederopbouwkerken. Akoestiek en binnenklimaat worden belangrijker en de kerken worden multifunctioneler.

De kapruimte –tussen plafond en dak– verdwijnt in deze periode. Plafond en kapconstructie smelten ineen. Stenvert: „Het ging van een hoge hoed –de periode tot begin twintigste eeuw– via een platte pet –vooral de periode tussen de twee wereldoorlogen– naar een over de oren getrokken muts – dan denk ik vooral aan de wederopbouwperiode.”

Na 1970 valt de kerkbouw stil. Met uitzondering bij de „strengere gemeenten in de tegen Biblebelt”, constateert Stenvert. Juist daar verschijnt de laatste decennia een aantal zeer grote kerken, zoals in Barneveld, Staphorst, Goes en Veenendaal. Stenvert noemt de Amerongse architect Van Beijnum als bouwer van veel bedehuizen voor de reformatorisch kerken. Dat in veel van deze jonge gebouwen geen gelamineerde houtconstructie maar een staalconstructie zit, ontgaat Stenvert.

Zorg

De bouwhistoricus is bezorgd over de bescherming van bijzondere kapconstructies in de toekomst. „Die van vóór de Franse tijd zijn vrijwel zonder uitzondering beschermd als onderdeel van de kerk. Voor de jongere en jongste kerken geldt dat in mindere mate. Vooral van de wederopbouwkerken zijn nog slechts weinig voorbeelden beschreven, laat staan bouwhistorisch onderzocht. Dat geldt evenzeer voor de bijbehorende kapconstructies.”

Voorzichtigheid is gewenst, waarschuwt Stenvert. „Want vooral bij wederopbouwkerken geldt het principe ”last in, first out”: de kerken die het laatst uit de steigers kwamen, hebben de meeste kans om als eerste onder de sloopkogel te vallen. Daarmee dreigen ook belangrijke voorbeelden van dakconstructies verloren te gaan.”

”Kerkkappen in Nederland 1800-1970”, Ronald Stenvert; uitg. Wbooks/Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Zwolle/Amersfoort, 2013; ISBN 978 90 663 0723 0; 180 blz.; € 29,95.


Kerken geteld

Aan zijn onderzoek naar kerkkappen liet Stenvert een cijfermatige studie vooraf gaan: hoeveel kerken uit welke periode kent Nederland nog. Die resultaten zijn ook opgenomen in het boek. Stenvert: „Er zit een heel grote database achter waarvan ik hoop dat die ook anders kan worden ingezet.”

Nederland telt in ieder geval 4710, maar mogelijk 5000 kerken. In totaal zijn er door de eeuwen heen zo’n 10.000 gebouwd.

Amsterdam is de gemeente met de meeste kerken: 138. Goede tweede is de gemeente Sudwest-Fryslân (108), met vele dorpskerken.

Van de 2483 kernen in Nederland, zijn er 373 die geen kerk hebben. Van de 1224 kernen met één kerk zijn er 668 (54,6 procent) met een ”hervormde” kerk, 463 (37,4) met een rooms-katholieke en 32 (2,6) met een ”gereformeerde”, aldus de categorisering van Stenvert.

Overigens lijkt het erop dat er bij Stenvert nog flink wat kerken onder de radar zijn gebleven, want als hij het over de categorie „andersoortige gereformeerde kerken” heeft, spreekt hij over 167 kerken, terwijl de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland), de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt –die stopt Stenvert ook in die groep– samen al een kleine 750 gemeenten tellen. Mogelijk speelt hierbij mee dat kerken in Stenverts basisbestand een zekere culturele waarde moeten hebben en van vóór 1970 dienen te dateren. Veel eenvoudige (schuur)kerken zijn zo mogelijk buiten beeld gebleven.

Stenvert keek ook naar het aantal gebouwde kerken door de tijd heen. In een overzicht per eeuw blijkt dat er vooral in de vijftiende eeuw veel kerken bij kwamen. In de periode 1800-1970 deden zich vooral kerkbouwpieken voor in de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en direct na de laatste oorlog, de wederopbouwperiode.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer