Kerk & religie

Het duiden van Gods hand in de geschiedenis

Gods hand in de geschiedenis aanwijzen is van alle tijden. Vorig jaar hield de hervormde emeritus predikant ds. L. Quist op 1 februari in Stavenisse een geruchtmakende toespraak bij de zestigjarige herdenking van de watersnoodramp. Toen verslaggevers na de herdenkingstoespraak ds. Quist vroegen of hij de ramp als een gericht van God zag, antwoordde hij met ja.

drs. Ton van der Schans
15 March 2014 07:18Gewijzigd op 15 November 2020 09:25
Beeld ANP
Beeld ANP

Op 1 april 2001 hield ds. C. Hogchem in de gereformeerde gemeente van Barneveld een preek naar aanleiding van de MKZ-crisis. Hogchem zei door God gedrongen te zijn hierover te preken. Hij noemt in de preek de MKZ een sprake, een straf van God.

Hoewel er naast deze voorbeelden van duidingen nog andere zijn, is het onmiskenbaar dat er sinds de jaren zestig van de vorige eeuw grote aarzeling en voorzichtigheid gekomen is in het spreken over Gods hand in de geschiedenis. Op 1 februari riep predikant-historicus C. Blenk op een symposium in Gouda over Oranje en de kerk in Nederland ertoe op om stil te staan bij de gedenknaald op de Scheveningse boulevard waarop de woorden ”God redde Nederland 1813” staan. Vertwijfeld vroeg hij zich af: „Wat is er toch gebeurd dat het populairste geloofsstuk, Gods leiding, nu het meest omstreden is”?

In 2010 schreef deze krant vooruitlopend op een door de Vereniging van Christen-Historici belegde bijeenkomst een vijfdelige serie over het thema ”Hoe gekleurd is onze geschiedschrijving?” Vijf christenhistorici kregen dezelfde vraag voorgelegd: Hoe expliciet bent u in het aanwijzen van Gods hand in de geschiedenis?” Allen erkenden dat God de wereld regeert en dat alles in Zijn handen ligt, maar behalve de oprichting van de staat Israël in 1948 en de Bevrijding in 1945 werden er geen specifieke voorbeelden genoemd. Kortom, er is vandaag de dag –hoe dan ook– sprake van verlegenheid en aarzeling als het gaat over het duiden van Gods hand in de geschiedenis.

Volgens historicus Fred van Lieburg, die op het symposium in Gouda sprak, dient een historicus zich verre te houden van duiden. Dat was in het verleden anders.

Slag bij Nieuwpoort

Wie ’s nachts een gepensioneerde Nederlander wakker maakt en vraagt wat er in 1600 gebeurde, heeft grote kans dat er dan „de slag bij Nieuwpoort” gemompeld wordt. Deze militaire gebeurtenis staat immers boven aan het lijstje van bekendste jaartallen uit onze geschiedenis. We zitten dan midden in de Tachtigjarige Oorlog. Beide partijen, Spanje en Staten-Generaal, treffen elkaar in het huidige België in een spannend maar hachelijk oorlogsavontuur. Prins Maurits heeft opdracht gekregen van de Staten-Generaal om de stad Duinkerken in te nemen. Vanuit Duinkerken bracht de kaapvaart de handelsvloot van de Republiek grote schade toe.

Op 2 juli treffen de legers van Maurits en Albertus van Oostenrijk elkaar bij het nabijgelegen Nieuwpoort. De uitslag blijft lang onzeker, maar in de avond wint Maurits de slag. In de duinen en op het strand liggen 1000 slachtoffers van staatse kant en 3000 slachtoffers van Spaanse kant. In zijn boek ”De wonderen des Allerhoogsten” schrijft Abraham van de Velde (1614-1677), de eerste gereformeerde geschiedschrijver, 68 jaar later de overwinning toe aan het rechtstreekse ingrijpen van God. „Hij zond ons een gunstige wind en Hij gebruikte Zijn zon om de ogen van de vijand te verblinden.” Bovendien ontnam, aldus Van de Velde, „God de vijand wijsheid en verstand, zodat deze niet datgene deed, wat ons land in een zeker verderf gestort zou hebben.”

Verlegenheid

Vijftien jaar geleden hebben de Terdegeredacteuren Peter Boer en Huib de Vries in een degelijke serie van drie artikelen de hedendaagse verlegenheid over Gods hand in de geschiedenis blootgelegd. De christelijke visie op (Gods hand in) de geschiedenis is vooral op formule gebracht door de kerkvader Augustinus. Zijn opvatting over het lineaire en doelgerichte karakter van de geschiedenis is mede ontleend aan het Joodse of Bijbelse denken over geschiedenis. Het gaat in de geschiedenis om de wederkomst van Christus en de komst van het Koninkrijk Gods.

Het wordt altijd weer interessant als de spanning tussen het aardse rijk en het rijk Gods, tussen de tijd en de eeuwigheid, concreet wordt in politieke en maatschappelijke opvattingen. Het corpus Christianum (de gemeenschap van alle christenen), bij Constantijn de Grote begonnen, heeft instemming en tegenspraak opgeroepen. De theocratie, de belijdenis dat God regeert, komt met name onder spanning te staan als de overheid zich in bestuur en regelgeving rechtstreeks op de Tien Geboden beroept. Hoe in het publieke domein om te gaan met ketters en met andere godsdiensten, wordt een brandende vraag.

De Reformatie heeft de geschiedenis geïnterpreteerd als heilsgeschiedenis. Historische gebeurtenissen worden ingepast in de stadia die de pelgrimskerk doormaakt. Christus, het Lam Gods, is het middel- en eindpunt van de geschiedenis.

Onbetaamelijke dartelheden

Het wonderlijke ontstaan van de Republiek als zelfstandige staat (officieus in 1588 doordat de Staten-Generaal het hoogste gezagsorgaan werd, officieel in 1648 met de Vrede van Munster) werd door de meeste predikanten en tijdgenoten geduid door een vergelijking te trekken met het Bijbelse Israël. Zoals God Zijn uitverkoren volk leidde, zo leidde Hij ook de Republiek. Dit –later zo genoemde– ”Neerlands-Israëlmodel” heeft in de 17e en de 18e eeuw de geschiedschrijving gedomineerd. Predikanten kregen hierin een vergelijkbare functie als de profeten in het Oude Testament.

In ”Gods weg met Nederland” uit 1753 schrijft ds. Arnoldus Rotterdam (1718-1781) dat de vroege dood van stadhouder Willem IV een straf was voor de zonden van het Nederlandse volk. De ontheiliging van Gods dag en onze „onbetaamelijke dartelheden” hebben „de prins vermoord”, aldus Arnoldus Rotterdam. Er zijn talloze preken bekend waarin vele honderden vergelijkbare duidingen worden gegeven.

Met het ontstaan van de natiestaat in de 19e eeuw wordt de bemoeienis van God met de geschiedenis nog explicieter met één land verbonden. De trits God, Nederland en Oranje drukt de gedachte dat Nederland een uitverkoren natie was in deze tijd pregnant uit.

Groen van Prinsterer

In de 19e eeuw doet zich overigens een grote verandering voor in het duiden van Gods hand in de geschiedenis. De historische methode ontstaat. De bronnen worden niet alleen geraadpleegd, dat deed Abraham van de Velde ook als geen ander, maar deze worden vooral kritisch onderzocht en met elkaar vergeleken. Onopgeefbaar is voor bijvoorbeeld Groen van Prinsterer (1801-1875) de christelijke verstaanshorizon. Nooit is de relatie tussen en de duiding van ongehoorzaamheid aan Gods Woord en de gevolgen daarvan voor een land en volk zo kort en trefzeker onder woorden gebracht als in de titel van zijn hoofdwerk: ”Ongeloof en revolutie”.

Groen van Prinsterer heeft echter door zijn bronnenmethode het verhaal van de ”dubbele ebbe” (een eb die veel langer aanhield dan natuurlijk) in 1672 weggelaten. De weerdeskundige J. Buisman toont aan dat het verschijnsel van een eb die langer dan of zelfs tweemaal zo lang als normaal aanhoudt niet ongewoon is. Op 10 januari 1853, 26 februari 1853 en 22 februari 1885 is sprake geweest van een veel langere eb dan normaal. En ook op 2 augustus 1673 heeft de eb langer dan normaal geduurd. Omdat de grootste pietje-precies onder de 19e-eeuwse historici, R. Fruin, had aangetoond dat de dubbele ebbe niet in juli 1672 maar op 2 augustus 1673 had plaatsgevonden, liet Groen van Prinsterer de vermelding dat de lange eb die in 1672 verhinderde dat de Engelsen op Texel konden landen, weg.

Miskotte

In de 20e eeuw wordt er meer afstand genomen van het duiden van Gods hand in de geschiedenis. Aan universiteiten vindt het helemaal niet meer plaats. De gereformeerde VU-historici Van Schelven, Smitskamp en De Pater schrijven wel over onderwerpen uit de geschiedenis die anderen laten liggen, maar benoemen de Godsregering niet specifiek meer. Toch bleef het voorzienigheidsgeloof waarbij men historische gebeurtenissen duidde lang bestaan, zij het in steeds kleinere kring. Dat blijkt niet alleen uit tijd- en boetepreken, maar bijvoorbeeld ook uit de bevrijdingspreek van de hervormde predikant dr. K. H. Miskotte op 9 mei 1945 met de titel ”Gods vijanden vergaan”. En in 1953 richtte de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk zich na de watersnoodramp met de volgende boodschap tot het Nederlandse volk: „O land, land, land, hoor des Heeren Woord.” En: „In de weg van Uw gerichten, o God, hebben wij U gezocht,”

Al vaker is gesteld dat christelijke geschiedbeschouwing en geschiedschrijving in de praktijk op drie manieren wordt beoefend. In de eerste plaats door te denken over de zin van geschiedenis (geschiedfilosofie). In de tweede plaats door het vertellen en doorgeven van de geschiedenis van de eigen groep en in de derde plaats door het aan de orde stellen van de plaats van kerk en christelijke godsdienst bij zogenaamde neutrale of seculiere onderwerpen.

De belijdenis van de Godsregering en Zijn betrokkenheid op de geschiedenis waarin de mens een eigen verantwoordelijkheid en handelingsruimte heeft, is voor mij een christelijke grondhouding van waaruit ik de geschiedenis interpreteer. Het aanwijzen van Gods hand als eerste oorzaak in specifieke situaties (wonderen, crisissen) is echter persoonlijk en kan niet normatief zijn. Ik heb nog niet gehoord dat het doodspuiten van miljoenen biggen uit economische overwegingen een sprake Gods zou zijn. De risico’s dat we in het aanwijzen van Gods hand in specifieke situaties selectief en fragmentarisch naar ons zelf toe redeneren, zijn te groot. Er was in het verleden ook sprake van ”Engelands Israël”. En God gaat ook een weg met India, Thailand en Bangladesh, waar een zeebeving in 2004 honderdduizenden doden veroorzaakte. God heeft bemoeienis met elke gebeurtenis. Zijn weg is in het heiligdom (Ps. 77) en af en toe worden we daar met Asaf ingeleid (Ps. 73). En dan kunnen we door het geloof in ons persoonlijk leven iets van Zijn bemoeienis zien. Het goede aan God toeschrijven past een christen, evenals verwondering omdat God, ondanks zo veel menselijk falen, geduld met mensen heeft.

Genade

Sinds de tweede helft van de 20e eeuw is de christelijke geschiedbeschouwing (M. C. Smit, Roel Kuiper, Ewald Mackay) meer beoefend dan de christelijke geschiedschrijving. Deze beschouwingen voeren een terecht pleidooi om het spreken over Gods hand in te bedden in een christelijk wereld- en geschiedbeeld. Ik zou ervoor willen pleiten vanuit een christelijk denkkader over geschiedenis te schrijven. We kunnen de werkelijkheid niet benaderen zonder de Almachtige te noemen. We moeten keuzes maken. En dan beschrijven wat er in de geschiedenis gebeurd is. Zoals bijvoorbeeld de gebroeders Algra gedaan hebben in hun ”Dispereert niet.”

De soevereiniteit van God geldt in ons persoonlijk leven én in het leven van de volken. De vaderen in Dordt (1618-1619) hebben gesteld dat God tot het ene volk Zijn Evangelie meer dan tot het andere zendt (Verwerping 1, 9). Ze verwierpen hartgrondig de gedachte dat God dat zou doen omdat dat ene volk beter of waardiger zou zijn dan het andere. Het is louter Zijn genade.

Ik kom nog een keer terug op Van de Velde. Zijn grootheid is gelegen in het feit dat hij geen partijman was, en evenmin partijdig was. Hij wenste in de bijzondere ontwikkeling van het vaderland de Allerhoogste de eer toe te kennen. Ik denk dat hij het antwoord van de Amerikaanse president Lincoln op de vraag of God aan de kant van de zuidelijken of de noordelijken stond, mooi gevonden zou hebben. Lincoln zei dat het geen belangrijke vraag was. De vraag is of wij aan Gods kant staan. Dat is christelijk en historisch.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer