Ontferming
Lezers, in deze tekst zien we het vrije van Gods genade in de bekering van een doemwaardige zondaar. We zien ook het weergaloze van Zijn Vaderlijke ontferming om buiten alles wat in de zondaar is, alleen uit louter genade, hem te zaligen.God ziet eerst op deze zoon neer met een oog van gunst en komt hem zo voor met Zijn genade terwijl hij nog ver van Hem is. We zien in dit schilderij niet dat de verloren zoon schrikt en beeft voor de rechtvaardig verdiende straf op zijn gruwelijke levensgedrag. Maar hij doet alleen belijdenis van het schandelijke daarvan. Het doet hem hartelijk leed dat hij de hemel en zijn Vader daarmee heeft onteerd. Daarop valt de zondaar God te voet en smeekt Hem om zondevergeving en het leven uit louter genade. Hij belijdt ten enenmale onwaardig te zijn een zoon of dochter van de levende God genaamd te worden. Het doet hem terstond afzien van alle eigen werk waar hij tevoren, onder algemene overtuiging, zo in opging, omdat hij als een huurling met die werken voor God niet kan bestaan, om er God mee te dienen. Daarom laat hij het voornemen varen om tot de Vader te zeggen: „Maak mij als een van Uw huurlingen.”
Overstort zal zijn hart zijn met vreugde en blijdschap, zodat hij zingen kan uit Psalm 4:8: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd als der goddelozen koren en most vermenigvuldigd zijn.
J. Barueth, predikant te Dordrecht (De predikende en wonderdoende Christus, 1754)