„Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde met God.”

De oprechten verzetten zich tegen de zondige gewoonten van hun geslacht. Vandaar deze waarschuwing: „Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer” (Ef. 5:11). Het is niet genoeg er onszelf van te onthouden, maar wij behoren zondaren te berispen, te vermanen en te waarschuwen om zich te wachten voor God beledigende handelingen. De Heere zegt in zo’n tijd: „Wie van u is met Mij?” Wij hebben de zijde van God te kiezen tegen een zondig, afwijkend en goddeloos geslacht.

In één woord, de oprechten roeien tegen de stroom van onrecht in en zoeken nader tot God te komen, naarmate anderen verder van Hem afgaan. Zij zoeken beter te zijn, wanneer anderen slechter worden. Zij zoeken meer ernstig te zijn in de zuivere godsdienst, naarmate zij anderen in hun dagen hoe langer hoe meer zien afvallen.

Het moet voor ons een stof zijn van weeklacht als we zien dat er slechts enkelen oprecht zijn onder ons volk. De meesten zijn zichtbare vlekken in de samenleving.

Anderen die dat niet zichtbaar zijn, liggen in diepe slaap gezonken. Zij worden dan wel niet met de stroom meegevoerd, toch weerstaan zij de bozen niet.

Zoek daarom rechtvaardig te zijn, door het geloof in Jezus Christus. Indien de ziel niet de toegerekende gerechtigheid bezit van Christus, kan er geen rechtvaardigheid zijn in een heilig leven.

Thomas Boston,
predikant te Ettrick

(”The whole works”, 1848)