Kerk & religie

Eerst naar de zondagsschool, dan naar de kinderkerk

UTRECHT. Dat er in de negentiende eeuw door het hele land heen zondagsscholen werden gesticht, is bekend. Dat er ook heuse „kinderkerken” ontstonden, aparte kerkdiensten voor kinderen, met kinderpréken, eigenlijk niet.

Van onze verslaggever
11 January 2014 10:45Gewijzigd op 15 November 2020 08:08
De voormalige Bakenesserkerk in Haarlem. Beeld Geheugen van Nederland
De voormalige Bakenesserkerk in Haarlem. Beeld Geheugen van Nederland

Verheffing van het arme volk, meer nog: (her)kerstening van de samenleving. Dat was, aldus dr. C. Houtman, wat predikanten –uit de kring van het Reveil, maar ook wel uit die van de vrijzinnigheid– met de „kinderkerk” voor ogen stond.

De oorsprong ervan ligt in Haarlem, schrijft de Kamper emeritus hoogleraar Oude Testament in zijn nieuwe boek ”Kinderkerk en kinderpreek. Geloofsopvoeding in het negentiende-eeuwse protestantse Nederland” (uitg. Groen, 288 blz.). Onder de indruk van de „heerschende ongebondenheid en zedeloosheid in de huisgezinnen en andere personen door hen gealimenteerd wordende” had de dia­conie van de gereformeerde kerk in de stad zich in 1778 bezonnen op de vraag „hoe de onkunde en ongodsdienstigheid onder dezelve als de twee voorname bronwellen van dat bederf zouden kunnen worden tegengegaan.”

De bezinning leidde ertoe dat er vanaf 1779 elke zondag, met uitzondering van feestdagen en avondmaalszondagen, in de namiddag een kinderdienst plaatshad in de –in 1997 door de hervormde gemeente afgestoten– Bakenesserkerk. Deze werd bij toerbeurt geleid door een van de Haarlemmer predikanten, van wie de een daar overigens (veel) meer geschikt voor was dan de ander. „Zo ging de kinderkerk als een dia­conaal beschavingsoffensief van start.”

Het initiatief kreeg navolging. „Afgaande op de standplaatsen van de predikanten van wie kinder­preken bekend zijn, was de kinderkerk halverwege de 19e eeuw een bekend fenomeen.”

Tal van (predikants)namen uit de „geschiedenis van de kinderkerk” komen in het boek langs. Ds. C. E. van Koetsveld, ds. R. Koopmans van Boekeren, ds. J. H. Gunning J.Hz., ds. P. H. Hugenholtz jr., maar ook iemand als „de orthodoxe ds. Ph. J. Hoedemaker, de uitgesproken pleit­bezorger van de volkskerk ten tijde van de Doleantie.” Júíst kinderen luisterden graag naar deze Amster­damse predikant, getuige een citaat van een „bewonderaar”: „Het is eigenaardig – maar deze diepzinnige geleerde is een van de beste sprekers voor kinderen.”

Zondagsschool

In het Utrechtse Museum Catharijneconvent had vrijdag een symposium plaats naar aanleiding van de verschijning van prof. Houtmans studie – waarvan die het eerste exemplaar overhandigde aan prof. dr. G. Immink, rector van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU).

Een „aanwinst voor de geschiedschrijving”, noemde dr. Jacques Dane van het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht het boek. In zijn lezing plaatste de historicus de kinderkerk in het kader van de opkomst van de zondagsschool in de negentiende eeuw. Dit uit Enge­land overgewaaide feno­meen nam tussen 1866 en 1923 een hoge vlucht.

Wat was nu precies het verschil tussen kinderkerk en zondagsschool? luidde een vraag vanuit het publiek. Dane: „De kinderkerk was echt een kerkdienst voor kinderen, met een liturgie, een preek ook. De zondagsschool had toch een ander karakter.”

Prof. Houtman: „Het gebeurde wel dat een kind ’s morgens na de kerkdienst naar de zondagsschool ging, vervolgens overbleef, en dan ’s middags naar de kinderkerk moest. Je kunt je zo voorstellen dat ze dan niet altijd even belangstellend meer naar de kinderpreek luisterden.” Een preek die dan ook lang niet altijd op hun niveau was afgestemd, concludeert hij op basis van een analyse van 325 gepubliceerde „kinderpreken.”

De Groninger kerkhistoricus prof. dr. Arie L. Molendijk wierp de vraag op hoe „bloeiend” de kinderkerk nu eigenlijk was. 
„U bestudeerde wel 325 preken, een hoog aantal, maar ik ben er nog niet zeker van dat de kinderkerk dus ook een wijdverbreid fenomeen was.”

Dr. Ciska Stark, praktisch theoloog aan de PThU, plaatste kanttekeningen bij onder meer de stelling­name van prof. Houtman dat predikanten in hun „kinderpreken” vaak nauwelijks oog hadden voor de tijdsomstandigheden, de sociale misstanden bijvoorbeeld. „Op in elk geval één punt hadden zij dat wel degelijk. In vrijwel elke kinderpreek kwam het thema ”leven in het aangezicht van de dood” aan de orde. Een choleraepidemie, de situatie van kinderen die een broertje of zusje of andere kinderen uit de kinderkerk hadden verloren. Ik kan daar hartverscheurende citaten van geven.”

Prof. Houtman: „Ik had dat element inderdaad wat meer kunnen benadrukken. Dat geef ik toe.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer