Humanisten: Rechten ongelovigen wereldwijd vaak geschonden
DEN HAAG. De rechten van niet-religieuzen, atheïsten en humanisten worden wereldwijd op grote schaal geschonden. In vrijwel alle landen ter wereld worden ongelovigen direct of indirect gediscrimineerd of zelfs vervolgd, staat in het rapport ”Freedom of choice” dat voorzitter Boris van der Ham van het Humanistisch Verbond dinsdag heeft aangeboden aan de Tweede Kamer en aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
In twaalf landen riskeren atheïsten de doodstraf vanwege afvalligheid van de islam. Vooral in Afrika, Azië en het Midden-Oosten komen ernstige mensenrechtenschendingen voor.
Wereldwijd kennen 55 landen wetten die godslastering, religiekritiek en belediging van religie strafbaar stellen. In 39 van die landen riskeren godslasteraars gevangenisstraf. In onder meer Griekenland en Duitsland zijn mensen vervolgd en opgesloten.
Het rapport stelt dat Nederland –dat het verbod op smalende godslastering vorige week heeft geschrapt– ongelovigen „vrij en gelijkwaardig” behandelt.
Van der Ham wees de Kamer er gisteren op dat de „vrijheid die wij hier kennen, in de meeste landen ter wereld verre van vanzelfsprekend is.” Hij vindt dat Nederland als een van de meest seculiere landen een unieke positie en speciale verantwoordelijkheid heeft om, samen met de EU en de VN, uitdrukkelijk op te komen voor de rechten van ongelovigen.
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur, Lionel Veer, zei in een reactie daarop dat Nederland het werk van het Humanistisch Verbond voor het recht op vrijheid van levensovertuiging steunt.
Veer liet weten dat vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een van de prioriteiten is van het kabinet. „Nederland staat ervoor dat elk individu de vrijheid moet hebben om zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven: daaronder valt ook het recht om een theïstische, non-theïstische of atheïstische levensovertuiging te hebben en het recht van geloof te veranderen.”
In VN-verband zet Nederland zich er bijvoorbeeld voor in om het recht op het niet hebben van een geloofsovertuiging op te nemen in relevante resoluties.