VGS-symposium: Elkaars nieren proeven over „essentialia” reformatorisch onderwijs
ECHTELD. Stel nu dat het er voor reformatorische scholen over, zeg, vijf of tien jaar écht op aan zou komen, wat zouden voor deze scholen dan ”essentialia”, onopgeefbare elementen, zijn?
Naar aanleiding van deze vraag ontspon zich maandag, in een workshop tijdens het VGS-symposium ”School & kerk, samen in de branding!?” in Echteld, een diepgaand gesprek, waarbij de deelnemers elkaars nieren proefden. Neem het –concrete– geval van een school in het westen des lands die te maken heeft met een heel diverse achterban. Tot dusver maakt de instelling gebruik van de Statenvertaling. „Maar, 80 procent van de achterban hanteert inmiddels de Herziene Statenvertaling – terwijl 20 procent daar grote moeite mee heeft”, aldus een van de workshopdeelnemers. „Wat doe je dan als school? Vasthouden aan de Statenvertaling, met als mogelijk gevolg dat ouders voor een andere school kiezen? Of toch niet?”
De reacties zijn verschillend. „Mij zou er veel aan gelegen zijn om én de 20 én de 80 procent voor de school te behouden”, zegt iemand. „En dan behoort de kwestie SV of HSV voor mij niet tot de essentialia.” Een ander: „Maar juist die 20 procent die vast wil houden aan de SV is waarschijnlijk de groep die aan de wieg gestaan heeft van de school.” Een volgende: „De vraag SV of HSV is een hot item in de gereformeerde gezindte. Maar is het leerstuk van de wedergeboorte, de vraag of je Jezus aanneemt of Hij je geschónken wordt, niet een veel belangrijker kwestie?” Weer een ander: „Ga je dingen nu niet tegen elkaar uitspelen?” Nog een deelnemer: „Soms is het ook wijs om het bij het oude te laten. Aan te geven dat je geen licht hebt om iets te veranderen. Om die reden hebben wij op school gezegd: we houden vast aan de Statenvertaling. Máár: we constateren ook dat deze door steeds meer leerlingen als te moeilijk wordt ervaren. We moeten dus als we uit de SV lezen, deze wel uitleggen. Neem je zo’n besluit voor tien jaar, voor twintig jaar? Ik weet het niet.”
Wat zijn nog meer aangelegen punten voor de deelnemers? wil workshopleider mr. J. G. Macdaniel weten. „Sociale media”, zegt er een. „Daar worstel ik mee. Bij jongeren merk je heel snel onbegrip als je erover begint: Mag dit, of dat, nu ook al niet meer?”
In een andere workshop vertellen ds. W. Silfhout, predikant van de gereformeerde gemeente te Capelle aan den IJssel-Middelwatering, en P. Schalk, directeur van de RMU, over de activiteiten van het Woerdens Beraad en het Panel Presentie. Beiden benadrukken het belang van het onderhouden van contacten met de overheid, óók de plaatselijke. Ds. Silfhout: „In de plaatselijke gemeente gebeurt het, en steeds meer. Neem dus, ook als kerk, de gelegenheden te baat. Waarbij ik wel wil opmerken dat het uiteindelijk niet om onze activiteiten gaat. Ik herinner me wat ds. A. F. Honkoop tijdens een synode zei: Waar de vreze des Heeren gaat ontbreken, kunnen we nog zo veel organiseren, maar is het uiteindelijk dweilen met de kraan open.”
Ter afsluiting van het symposium leest ds. J. Joppe, predikant van de hersteld hervormde gemeente in Woudenberg, 1 Koningen 18 voor, waarin het gaat over Obadja. Hij kon tegen Elia zeggen: „Ik, uw knecht, nu vrees den Heere van mijn jonkheid af.” Ds. Joppe: „En dat kon niet verborgen blijven. De Heere geve dat er op onze scholen, in onze kerken, nog Obadja’s mogen zijn.”
Zo’n zestig, zeventig personen woonden de VGS-bijeenkomst bij. „Overigens vooral schoolbestuurders en leden van raden van toezicht”, zegt VGS-medewerker mr. J. W. Voorwinden. „Kerkenraadsleden, voor wie we dit symposium zeker óók hadden belegd, hebben het helaas wat laten afweten.”