Estland behoort tot minst religieuze landen Europa
TALLINN. Het Baltische Estland behoort tot de minst religieuze landen van Europa. Godsdiensten leggen het af tegen de natuur, waar stenen gelden als broeders.
Voor de toeristen in het middeleeuwse centrum van Tallinn is het vaste prik: een rondje langs kerken in de Estse hoofdstad. Ze kijken naar de puntige torens van lutherse kerken, die de blauwe lucht in steken. Na een bezoek aan een Russisch-orthodoxe kerk met haar koepels wordt deze weggestreept van het lijstje met bezienswaardigheden. Over de hoofden klinkt regelmatig een kerkklok.
Mensen associëren Estland niet met een land waar de kerkbanken onbezet blijven. Toch is dat het geval, want het Baltische land scoort hoog als een van de minst religieuze landen van Europa. Volgens de Eurobarometer in 2010 gelooft 18 procent van de bevolking in een god. Van de Esten gelooft 29 procent in niets.
Dit maakt religie tot een geliefd onderwerp bij Ringo Ringvee (45). Hij adviseert de Estse overheid op het gebied van godsdienst. „Het is een heel interessant thema”, zegt hij in een café in het historische centrum. „Zeker als je ziet wat zich de afgelopen 20 tot 25 jaar afspeelde in Estland.”
Het zijn de jaren van het ontluikende Estland, dat zich in 1991 afscheidde van de Sovjet-Unie. Het land is bezig zichzelf te hervinden als natie. Maar daar past geen religie bij, legt Ringvee uit. Geen enkele godsdienst heeft zich ontpopt tot dé religie van het land.
Religies in Estland staan synoniem voor indringers, vreemdelingen, meent Ringvee. De Denen en de Duitsers legden het christendom op aan de Esten. De lutheranen spraken Duits, een taal die de Est niet kon verstaan. Dat geldt ook voor de Russisch-Orthodoxe Kerk, waar het Russisch overheerst. „In de 19e eeuw groeide in Europa het nationalisme als onderdeel van natievorming. Religie hoorde daar ook bij, maar niet in Estland. Religie maakte toen en nu geen deel uit van onze identiteit.”
In Estland lijden de godsdiensten nog altijd onder een erfenis uit een donker Sovjetverleden. Religie was verboden. Communistische rituelen kwamen ervoor in de plaats en de Sovjetpropaganda deed zijn werk: godsdienst werd in een kwaad daglicht gesteld. Van dit negatieve imago valt moeilijk af te komen, meent Ringvee. Alleen de Russisch-Orthodoxe Kerk kan rekenen op een sterke aanhang door de aanwezigheid van etnische Russen.
Even kende de Lutherse Kerk na de onafhankelijkheid in 1991 een opleving. Arho Tuhkru (38) steekt twee kaarsen aan in de kanselarij van de witte Heilige Mariakerk, die staat op het hoogste punt van de oude binnenstad. Aan tafel toont de vicedeken trots foto’s van een volle kerk tijdens de afgelopen zondagsdienst.
Alsof het een bijzonder moment was, want Tuhkru heeft de kerken voor zijn ogen zien leegstromen. Niet alleen doordat oudere leden stierven en nieuwe aanwas uitbleef. „Na de val van de Sovjet-Unie kwamen de mensen uit nieuwsgierigheid naar onze kerk. Ze waren benieuwd naar het verbodene. We hadden geen ervaring met deze nieuwe situatie, niet genoeg personeel en geen geld voor missiewerk. De mensen liepen weer weg.”
De Esten de kerk weer in krijgen is geen makkelijke opgave. Ze laten zich niet binden. Individualisme staat voorop. Er zijn geen dorpen waar de huizen dicht tegen elkaar aan staan. Mensen buiten de stad wonen op een stuk grond uit het zicht van de buren. Voor religie betekent dit dat ze zich niet laten leiden door de vaste structuren van een godsdienst, bevestigt zowel Ringvee als Tuhkru. „Esten willen zelf kiezen waarin ze geloven”, concludeert Ringvee. „Het is de markteconomie van de religie.”
Kom er bij de Esten niet mee aan dat ze niet geloven. Volgens dezelfde Eurobarometer uit 2010 doet de helft van de bevolking dat wel. In iets: een spiritueel leven of krachten, zoals het boeddhisme of yoga.
Of het neopaganisme. Voordat Andres Heinapuu (59) deze ochtend de deur achter zich dichttrok, moest hij iets hebben gegeten. Omdat het zomer is. „In deze tijd van het jaar migreren veel vogels”, zegt hij in de kantine van de Nationale Bibliotheek van Tallinn. „Zij hebben krachten, doordat ze ziektes met zich meedragen. Om mezelf te beschermen moest ik iets eten.”
Heinapuu –geheel in het zwart gekleed, een grijs baardje en vettig haar– heeft niet voor het neopaganisme gekozen, zegt hij. Hij is ermee geboren en opgegroeid. Als kleine jongen had hij al contact met bomen, zegt hij. Hij gelooft niet een god, maar in meerdere, want de wereld is te gecompliceerd voor één god. Voor Heinapuu zijn vogels, rivieren en stenen heiligdommen. Die laatste ziet hij als broeders, waar hij krachten uithaalt. Ze vormen zijn identiteit.
Hij meent dat in iedere Est een neopaganist huist. Een voorchristelijke traditie die duizenden jaren teruggaat. De Est is één met de natuur. „Estland is daarom wel degelijk een religieus land. Alleen zijn sommigen dat vergeten.”