François Coillard was ”de Franse Livingstone”
In Asnières, een dorpje nabij de Franse stad Bourges, staat op nieuwjaarsdag van 1837 een peuter van tweeënhalf jaar bij de doodskist van zijn vader te snikken. Het is François Coillard, een nakomertje uit het gezin van de overleden wijnbouwer Coillard.
Het gevoelige ventje, de ”kleine François” met een te sterke moederbinding, zal eenmaal uitgroeien tot de grootste Franse protestantse zendeling ooit. In 1904 zal hij in Séfula (Zambia), op duizenden kilometer afstand van zijn ouderlijk huis, worden begraven. Bij zijn overlijden beschreef de Franse krant Le Figaro hem als „de Franse Livingstone” en „de belangrijkste Franse ontdekkingsreiziger ooit.”
De bekende David Livingstone en François Coillard waren tijdgenoten die elkaar zelfs enkele keren in Afrika ontmoetten. De eerste was meer ontdekkingsreiziger dan zendeling, de laatste meer zendeling dan ontdekkingsreiziger. Livingstone werd een legende, Coillard de grote onbekende. In dit Livingstoneherdenkingsjaar –200 jaar geleden werd hij geboren– is het goed de Franse zendeling Coillard en zijn indrukwekkende zendingswerk aan de vergetelheid te ontrukken.
Armoedig stulpje
Coillard, geboren op 17 juli 1834, is een nakomertje. Zijn oudere broers en zussen spreekt hij met ”u” aan. Vader Coillard, een echte levensgenieter, laat schulden na. Het lukt zijn weduwe niet het wijnbouwbedrijf voort te zetten. Zij moet alle wijngaarden, inclusief het ruime woonhuis, verkopen en betrekt met haar ”kleine François” een armoedig stulpje in Asnières. De zorgzame vrouw krijgt in het dorp Asnières algauw de bijnaam ”la mère Bonté” (moeder goedigheid).
De protestantse vroomheid die Asnières kenmerkt is gestempeld door het Zwitserse Reveil. In de kleine huiskamer van weduwe Coillard zijn geregeld gezelschappen. Onder accordeonbegeleiding zingt men de ”Liederen Sions” van César Malan. Later zal Coillard over deze dierbare jeugdherinneringen schrijven: „Zie toch hoe al tijdens dat zingen toen een zaadje werd gevormd, dat –met de wind meegevoerd– later in Zambezi tot zo’n grote boom uitgroeide.” Geen wonder dat Coillard op het zendingsveld altijd begint met het aanleren van Bijbelteksten en liederen.
In Asnières staat in die tijd de bekende Reveilpredikant Ami Bost. Vooral diens engelachtige dochter Marie Bost maakt indruk op Coillard. Zij leidt de zondagsschool en thuis vertelt Coillard haar mooie zendingsverhalen na. Hij verzucht eens: „Wat mooi om zendeling te zijn!” Waarop zijn moeder zegt: „Ja mijn kind, zelfs nóg mooier dan predikant.”
Vanwege de armoede kan Coillard niet naar school, maar moet hij op een kasteelboerderij als kalkoenenhoeder wat bijverdienen. Als de adellijke dame van de kasteelboerderij hem om zijn werk prijst, reageert hij huilend: „Dit is niet wat ik wilde, ik wilde predikant of zendeling worden.”
Met financiële ondersteuning van een adellijke familie kan hij in 1849 naar een christelijke kostschool in Glay, vlak bij de Zwitserse grens. Monsieur Jacquet –een op en top Reveilchristen– zwaait er de scepter en in zijn onderwijsinstituut waait de geest van het Reveil. De kokkin ”tante Frène” roept op haar sterfbed alle jongens bij zich, terwijl zij getuigt van de hoop. Coillard, diep onder de indruk, beseft dat hij bang is voor de dood.
Eens leest monsieur Jacquet een preek van de Engelse bisschop J. C. Ryle, getiteld ”Kaf en koren”. Hierdoor wordt Coillard geraakt en hij beseft dat hij tot het kaf behoort. Hij zou die anglicaanse bisschop willen verwensen omdat het hem niet loslaat. Na diepe gebedsworstelingen komt hij, mede door de raadgevingen van Jacquet, tot ruimte en beseft hij dat zijn zonden zijn vergeven. In Glay hoort Coillard over het leven van de Schotse zendeling Robert Moffat, waarop hij ook zendeling wil worden. (Ook David Livingstone werd tijdens een lezing van Moffat geroepen.)
Lesotho
Na het halen van zijn examens en de aanvullende propedeuse aan de universiteiten van Basel en Straatsburg begint Coillard in 1854 aan zijn opleiding voor zendeling aan het zendingsinstituut in Parijs. Hij gaat door diepe crises. Op de gezelschappen knapt hij op en daar ontmoet hij ook de drie Schotse zusters Kate, Joane en Christina Mackintosh. Coillard wordt verliefd op Christina Mackintosh, maar doet geen huwelijksaanzoek.
Op 24 mei 1857 wordt Coillard tot predikant bevestigd. Daarna staat zijn leven in het teken van het vertrek naar Afrika. Op het perron van Foëcy neemt hij op 29 juni 1857 afscheid van zijn moeder, die daarbij de woorden spreekt: „Adieu, mijn kind, adieu, nooit zal ik je dan weerzien.” (Zij sterft op 31 januari 1867).
Na een zeereis vanuit Londen met het zeilschip de Trafalgar komt Coillard aan op Kaap de Goede Hoop. Daarna, op weg naar de nieuw te openen zendingspost Léribé in Lesotho, ontmoet hij Robert Moffat en zijn vrouw.
In februari 1859, in Lesotho aangekomen, ziet hij de verwoestende uitwerking van de opgelaaide strijd tussen de Boeren en de Bantoevolken. In zijn eerste brief aan zijn moeder, gedateerd 16 juli 1859, vermeldt hij: „De zwarten wilden mij ”baas” noemen, maar ik weigerde pertinent en stel ”meester” voor. Iemand roept: „Wat! Moet zo’n broekje ons onderwijzen? Hij heeft noch een baard, noch een vrouw.””
Vanaf dat moment voelt Coillard dat een vrijgezel in Afrika eigenlijk niet kan. Hij laat zijn baard staan en op 17 juli 1858 schrijft hij een huwelijksaanzoek aan Christina Mackintosh. Na zes maanden komt het antwoord: nee! Christina voelt wel voor François, maar zij –afkomstig uit aristocratische kringen– kan niet tieren in Afrika. Hij is intens verdrietig en zijn brieven weerspiegelen zijn gevoelens van eenzaamheid. In Parijs laat een vriend eens zo’n brief aan Christina lezen. Christina schrijft François meteen dat zij hem terzijde wil staan. In Kaapstad heeft op 26 februari 1860 de bruiloft plaats. Het nieuwe paar vestigt zich op 9 juli in een stenen huisje in Léribé. François spreekt inmiddels het Zuid-Sotho. In die taal vertaalt hij ook veel gezangen.
Boeren
In verband met de oorlogsdreiging dwingen de Boeren Coillard de zendingspost Léribé te sluiten. Vanaf 1865 beginnen Coillards omzwervingen met ossenwagens door grote delen van Zuid-Afrika. Coillard spreekt het Afrikaans en vanwege zijn goede verstandhouding met de Boeren bemiddelt hij in het conflict, hoewel hij weet dat een zendeling zich moet onthouden van diplomatie en politiek. In King Williamstown ontmoet hij de kleinzoon van César Malan: C. H. Malan. Deze ”majoor Malan” raakte gewond tijdens de slag bij Sebastopol (1855) en diende daarna de zending in Afrika. Hij schreef het boek ”De Franse zending in Zuid-Afrika, indrukken van een ex-soldaat”.
De Franse zendingssynode van Hermon (1875) besluit Coillard te laten zoeken naar nieuwe zendingsgebieden in het land van de Banyais en de Matabelen, het huidige Zimbabwe. Coillard onderneemt in die jaren twee grote expedities. In 1884 vestigt hij zich definitief op de noordoever van de rivier de Zambezi, waar hij nieuwe zendingsposten sticht in Sesheke, Séfula en Lealuyi. Hier wonen de Barotsis, wilde heidenen, en met geestelijke middelen bevecht Coillard de heidense moordzucht, bedrog, polygamie en dronkenschap. Hij blijft van zijn ”arme wilden” houden. (In zijn geschriften worden de zwarten steevast aangeduid met het predicaat ”arme”.)
Dieptepunt
De continue stammenoorlogen en moordpartijen belemmeren het zendingswerk. Het jaar 1891 vormt een dieptepunt: het schooltje stopt en het kerkje brandt af. Christina, aangevallen door een tamme gier, wordt ernstig ziek. Zij sterft op 28 oktober 1891 en wordt de andere dag in Séfula onder een boom begraven. Dertig jaar heeft zij met haar man lief en leed gedeeld op het zendingsveld.
Na haar dood begint Coillard zijn ervaringen op te schrijven. Na veertig jaar verblijf in Afrika, komt hij in 1896 voor een tweejarig verlof terug naar Europa. Eind 1898 verschijnt zijn boek, getiteld ”Sur le Haut Zambèze”, in het Engels en het Frans. Hij reist door Frankrijk, Nederland, Engeland en Schotland en houdt veel voordrachten. Overal wordt hij bejubeld. Coillard ontmoet James Hudson Taylor en in Liverpool de oude bisschop J. C. Ryle.
Eind 1898 keert Coillard terug naar zuidelijk Afrika en zet zijn zendingswerk aan de Zambezi-oever voort. Vanaf 9 april 1904 krijgt hij te maken met gezondheidsklachten. Na zijn preek op Hemelvaartsdag 1904 wordt hij bedlegerig. Hij overlijdt korte tijd daarna, op 27 mei, en wordt naast zijn vrouw begraven. Enkele maanden later vermelden de Franse media het overlijden van de bekendste Franse zendeling-ontdekkingsreiziger. Gebaseerd op dagboeken en reisverslagen, publiceert dr. Édouard Favre in 1907 een boek over hem: ”François Coillard, kindertijd en jeugd”. Later volgen twee andere delen: ”Zendeling in Lesotho” en ”Zendeling in Zambezi”.
Verlossingswonder
Na een maandenlange trektocht met ossenwagens bereikt de Franse zendeling François Coillard de stad Masonda, 500 kilometer ten oosten van Bulayawo (Zimbabwe). Bij de ingang van de stad verschijnt plotseling een grote groep woeste Matebelekrijgers. Zij beletten Coillard de doorgang en eisen buskruit. Coillard wil wel een koe geven, maar geen buskruit. De krijgers beletten hem verder te trekken.
De volgende morgen maken ze aanstalten om een ossenwagen te plunderen. Met een onvoorstelbare rust gaat Coillard voor de wagen staan. Tegen zijn zwarte reisgezellen zegt hij: „Kalm! Neer die wapens! Laten wij ons als christenen gedragen en zo nodig als martelaren sterven.” De uitzonderlijke kalmte van de zendeling maakt indruk op de Matabelen en zij vermoeden een ‘hogere macht’ die hem beschermt. Iemand slaakt ineens een schreeuw. De geschrokken ossen brengen de wagens met een schok in beweging. De Matabelen stuiven uiteen en uiten alleen nog wat bedreigingen. Coillard zegt zacht: „Wij zijn dienstknechten van de ware God en hadden niets kwaads in de zin.”
In zijn dagboeken erkent Coillard het verlossingswonder van die dag. Nooit heeft hij zo Gods bescherming gevoeld. Hij denkt dat dit mede kwam doordat hij besefte hoeveel christenen in Frankrijk en Groot-Brittannië voor hem baden.