„Tekst opwekkingslied van ander niveau dan psalmtekst”
DOORN. Psalmen en liederen uit het Liedboek stellen God meer centraal dan opwekkingsliederen. Dat stelde dirigent en zanger Wouter Verhage woensdagmiddag tijdens de studieweek voor theologiestudenten in Doorn. De week, georganiseerd door de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk, heeft als thema ”Biddend strijden”.
„Laat duidelijk zijn, ik veroordeel het niet als mensen in opwekkingsliederen heel oprecht hun geloof betuigen. Wie ben ik?”, aldus de zanger en dirigent, die zelf geen lid is van een Gereformeerde Bondsgemeente. „Maar de teksten zijn van een ander niveau dan psalmen en andere geestelijke liederen. Ze zijn minder gelaagd en meer ik-gericht.”
Onderwerp van Verhages bijdrage was ”Aus tiefer Not, schrei’ ich zu Dir – een interactieve bijdrage over de rol van het gebed in de muziek van Bach”. Aan de hand van geluidsfragmenten toonde de musicus aan hoe Bach de klassieke retorica op zijn muziek toepaste. Om eerbied te tonen bij het woord Herr –Heere– gebruikt hij een trilling. Om de diepte uit te drukken in de cantate ”Aus der tiefe” (BWV 131) over Psalm 130 laat hij partijen binnen hun stembereik zo laag mogelijk zingen. „Bach spaart de zanger niet. Hij is meester in de beheersing van affectenleer, het beheersen van de gemoedstoestand van de luisteraar.”
Veel aandacht heeft Verhage ook voor de rol van de gemeente in de muziek van Bach, die zijn cantates voor de eredienst schreef. Het ontlokt een student de vraag hoe je als predikant je afwegingen moet maken bij het samenstellen van de liturgie. Verhage: „Zorg voor samenhang. Je werkt in een dienst aan een spanningsboog. Je moet alle hoofden één kant op krijgen. Collecteren tijdens het zingen verbreekt die boog.” Leidt muziek in de dienst niet af? „Als het goed is, sluit de liturgie juist aan op het gesproken woord, als versterking en aanvulling.”
Tijdens het ochtendprogramma verzorgde prof. G. C. den Hertog (Theologische Universiteit Apeldoorn) een lezing met de titel ”Gebonden door de macht van de wet”. Hij verwees daarbij naar wat Calvijn zegt in zijn ”Institutie”: „We zijn niet van onszelf, God kan recht op ons laten gelden.”
Het grote gevaar bij het spreken over de wet is volgens de hoogleraar „dat wij de wet van Sinaï onder het algemene kopje ”wet” brengen. De wet van de Sinaï is van een heel andere orde. Denk maar aan de aanhef: „Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypte uit het diensthuis uitgeleid heb.” Daar zit het Evangelie eigenlijk al in. Calvijn stelde daarom dat de prediking van de wet zich moest onderscheiden van wat in de samenleving als wet geldt.”
Waar wet wordt gepreekt, worden mensen onrustig gemaakt, aldus de spreker. „Ze worden tot Christus gedreven. Daar is de wet voor, om naar boven te halen wat er in ons leeft. Als de wet niet meer wordt gepreekt in zijn veroordelende kracht, gaat het in de kerk nergens meer over.” De kracht van het Koninkrijk van God is „dat zondaars tot leven worden geroepen” om vervolgens te zingen: „Ik zal mijn weg lichtvoetig verder gaan, Gij gaat mij voor, Gij maakt voor mij ruim baan.”