Muizentovenaar was trouw kerkganger
In het najaar van 1962 fietste er een man door Hoevelaken met in zijn binnenzak een lijstje. In opdracht van het Volkskundebureau te Amsterdam –het huidige Meertens Instituut– struinde hij het Gooi- en Eemland en de westelijke Veluwe af op zoek naar verhalen over volks- en bijgeloof.
Op dat lijstje stond een reeks trefwoorden die hij met zijn zegslieden wilde bespreken: reuzen, witte wieven, spookdieren, mensen die muizen kunnen maken, waarzeggers. De fietser, Engelbert Heupers (1906-1978), was een enthousiaste autodidact met een vruchtbare pen. Heupers verzamelde 3754 verhalen. In Hoevelaken bezocht hij Christiaan van Asselt (1880-1967), een 82-jarige boer die aan de Veenwal woonde. Deze vertelde over de betoverde karn, over het laakmannetje (een ’s nachts ronddolende geest van een overleden oneerlijke landmeter).
Hij vertelde ook over Rikert Vreekamp, die aan dezelfde Veenwal had gewoond. De mensen zeiden dat hij kon toveren: Rikert kon muizen uit zijn mond laten lopen. Dan lag hij voor dood op de grond met schuim op zijn mond. Je moest hem dan vooral laten liggen en de muizen niet wegjagen – ze kropen vanzelf weer terug.
Rikert is de tovenaar uit het boek van dr. Henk Vreekamp, ”De tovenaar en de dominee. Over de verschijning van God” (2010), het middendeel van een trilogie over de verhouding tussen heidendom, christendom en jodendom in het huidige tijdsgewricht. In zijn boeken neemt dr. Vreekamp, achterkleinzoon van Rikert, de Veluwe als vertrekpunt voor wandelingen, dromen en vergezichten. De volksverhalenverzameling van Engelbert Heupers fungeert als bron voor voortwoekerend ‘heidendom’.
Rikert Vreekamp (1853-1926) was arbeider en landbouwer; in 1882 trad hij in het huwelijk met Aleida van Deuveren (1862-1907), in 1907 werd hij weduwnaar en bleef achter met negen kinderen. Hij stond bekend als een lastige man die het zelfs eens waagde de dominee van het erf te jagen. Tovenaar werd hij in de familie echter niet genoemd. Rikert was een trouw kerkganger. Ook bezocht hij met regelmaat de kerkelijke lidmatenvergaderingen.
Zijn toverkunst wordt door dr. Henk Vreekamp van verschillende kanten bekeken. Zo verbeelden muizen in het eeuwenoude volksgeloof de ziel – bij de dood verlaat de ziel het lichaam; bij levenden kan de ziel tijdelijk buiten het lichaam treden. Het voor dood neervallen op de grond en het schuim op de mond van Rikert doet Vreekamp epilepsie vermoeden. In het volksgeloof is epilepsie bekend als de goddelijke ziekte die de mens als een blikseminslag van goddelijke wijsheid treft. Het voor Vreekamp belangrijkste punt is dat we met de tovenaar in de wereld van de prehistorie en van het heidendom zijn gekomen.
Als een archeoloog, schrijft Vreekamp, kunnen we verschillende lagen afgraven van de godsdienst van het dorp. De onderste laag, de plattelandsgodsdienst, is een vermenging van christelijke en ‘oude’ heidense elementen, zoals deze rond de Veenwal aanwezig waren. Daarop werd de godsdienst als instituut gebouwd, de dorpskerk. De bovenste laag is de individuele vroomheid, de mystiek, de bevinding, het gezelschap. Er is sprake van een voortdurende wisselwerking tussen deze drie lagen. Rikert zou dan de onderste laag vertegenwoordigen.
Hoe moeten we de muizentovenaar van Hoevelaken taxeren in het kader van de religiegeschiedenis van het valleidorp?
De muizentoverij komt in de volksverhalencollectie van Heupers regelmatig terug. Rikert Vreekamp was dus niet uniek. Heupers trof 47 zegslieden die iets wisten te vertellen over het toveren of ‘maken’ van witte muizen. De meest vertelde variant gaat als volgt: een man of vrouw is op het land aan het werk en valt tijdens de middagpauze in slaap. Tijdens de slaap komt er een witte muis uit de mond die enkele rondjes om de slapende loopt en dan vanzelf weer in de mond verdwijnt. Je mag de slapende niet verleggen, want dan gaat hij dood omdat de muis de weg terug niet meer weet. Ook de muis mag je niet verjagen. In sommige gevallen is dit de eerste keer dat de omstanders iets van toverij bij de betreffende persoon bemerken.
Het is interessant naar de verklaring van Henk Vreekamp te kijken. Volgens ‘eeuwenoud’ volksgeloof verbeelden muizen de ziel, zegt hij, terwijl het voor dood neervallen op de grond weleens epilepsie zou kunnen zijn, waarbij het schuim op de mond de muis verbeeldt; het belangrijkste is dat we met de tovenaar in de prehistorie en het heidendom zijn gekomen, de onderste laag van de godsdienst van het dorp, in de tijd van Rikert kennelijk nog aanwezig op de Veenwal, het prehistorische pad, de oude scheiding tussen ontginning en veen.
Dat dr. Vreekamp zowel de tovenaar als de dominee een plaats in zijn boek heeft gegeven, is van bijzondere betekenis voor de religiegeschiedenis: manifestaties van volksgeloof horen daar namelijk voluit bij, want religiegeschiedenis bestudeert alle mogelijke vormen en manieren waarop mensen hun tijd en plaats van een religieuze duiding hebben voorzien.
De verwijzing naar zowel epilepsie als prehistorie is echter ingewikkeld: het een lijkt het ander namelijk uit te sluiten. Als de toverij epilepsie was, is de prehistorie niet aan de orde, en als de muizentovenaar een prehistorische, heidense vorm van religie in een christelijk jasje praktiseerde, waarom zou het dan epilepsie zijn?
De verwijzing naar prehistorische ‘wortels’ lijkt mij dan ook niet houdbaar. Het verhaalmotief ‘heks maakt muizen’ komt internationaal nauwelijks voor en kent buiten Gelderland andersoortige varianten. De oudste variant is in de jaren dertig in de volkskundevragenlijsten opgetekend – de ‘prehistorie’ gaat dus slechts tot de jaren dertig van de twintigste eeuw terug.
De etnologie, de wetenschap die zich met de bestudering van volksverhalen bezighoudt, gaat er tegenwoordig van uit dat het geheugen van een gemeenschap twee tot drie generaties terugreikt en dat zogenaamde ‘eeuwenoude’ verhalen dus maximaal honderd jaar oud zijn.
In het geval van Rikert Vreekamp is het zelfs de vraag of hij bij leven ooit tovenaar is genoemd: hij overleed in 1926 en de eerste maal dat het verhaal van de muizentovenaar is verteld, dateert uit de jaren dertig.
Vaststaat dat er in Hoevelaken kerkgangers waren die het geloof in toverheksen en spookdieren combineerden met bevindelijk-hervormde orthodoxie. De verhalen over Rikert Vreekamp leggen daar getuigenis van af; of de hoofdpersonen zelf in toverij geloofden dan wel met paranormale gaven bedeeld waren, is niet met zekerheid vast te stellen, omdat alle verhalen postuum werden toegeschreven. Toverij en rechtzinnigheid als vormen van wereldduiding gedijden intussen goed onder de conservatieve bevolking van het agrarische valleidorp.
Deze tekst is een samenvatting uit ”Hemels Hoevelaken. Religiegeschiedenis van een valleidorp” (Boekencentrum, Zoetermeer), dat op 28 september wordt gepresenteerd op een symposium van de Stichting Kerken in de Schijnwerper te Nijkerk.