Waarom liet De Hoop Scheffer zijn neus niet zien in Madrid?
De wederopbouw van Irak biedt geweldige kansen voor het bedrijfsleven. Nederland moet zich dan echter wel ter plaatse laten zien, waarschuwt drs. Cyril Widdershoven.
De jongste Irak-donorconferentie, in Madrid, heeft weinig opgeleverd voor Nederland. De diverse landen hebben meer dan 38 miljard dollar direct en indirect toegezegd als steun voor de heropbouw van dit door Saddam Hussein en de diverse oorlogen verwoeste Arabische land.
Voor veel internationale bedrijven betekent dit -en dat is de andere kant- een mogelijke goudmijn. De heropbouw van de infrastructuur, de noodzakelijke uitbreiding van de olie- en gassector en het weer op gang brengen van het normale dagelijkse leven maken investeringen noodzakelijk van meer dan 120 miljard dollar tot 2010. Alleen al in de heropbouw en uitbreiding van de oliesector zal meer dan 80 miljard dollar moeten worden geïnvesteerd. Amerikaanse, Britse en andere Europese bedrijven lopen de deur plat in Bagdad, Basra en Washington.
Alleen ongebonden
Nederlandse bedrijven willen ook graag een graantje meepikken, maar tot op heden hebben ze niet echt doorslaggevend succes gehad. Volgens Arnold Noorduijn, lid van de Irak-werkgroep van het VNO-NCW, ligt dit vooral aan de passieve houding van de Nederlandse overheid. „Niet alleen de Verenigde Staten, maar ook een land als Japan bepaalt zelf welke bedrijven de hulpfondsen gaan uitgeven. Dan sta je als Nederlands bedrijfsleven toe te kijken, omdat Nederland alleen ongebonden hulp geeft”, zei Noorduijn in de Volkskrant.
Dat de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken, De Hoop Scheffer, zijn neus al helemaal niet liet zien is echt ongelofelijk. Hij was wel in Madrid, maar vond het belangrijker om samen met zijn Spaanse partners te keuvelen over Europa en zijn nieuwe positie bij de NAVO.
Toch is het maar ten dele waar dat de schuld bij de Nederlandse overheid ligt.
Het is een feit dat de Nederlandse overheid weer eens het beste jongetje van de klas wil zijn. Humanitaire hulp, of ondersteuning van infrastructurele werken, wordt door de deskundigen in Den Haag niet verbonden aan contracten voor het Nederlandse bedrijfsleven. Veel van de steun wordt tevens doorgesluisd via de kanalen van de EU, Nederland is daar de pleitbezorger voor politiek correcte financiële maatregelen.
Hieraan moet langzamerhand toch eens iets veranderen. De hele internationale gemeenschap die aanwezig is in Irak, al dan niet met soldaten, ondersteunt actief de eigen nationale bedrijfsinteresses. Groot-Brittannië, de VS en Spanje lopen voorop bij het onderling bedisselen en regelen van contracten in olie/gas en infrastructurele werken van Irak. Er wordt ronduit schande gesproken over de contracten die Amerikaanse firma’s, zoals Bechtel en Halliburton, konden binnenhalen door toedoen van de leiders in Washington. Nederlandse regeringsleiders en parlementariërs zouden dit niet in hun hoofd krijgen. Regeringssteun voor bedrijven zoals Heerema, Koop of Corus zou direct resulteren in kamervragen van de oppositie of zelfs van de eigen achterban.
Waarom? Nationale belangen zijn belangrijk, Werkgelegenheid in Nederland zou een duidelijke politieke aangelegenheid moeten zijn, waar de regering zich hard voor maakt. Indien humanitaire hulp, ondersteuning van de Iraakse economie, met als resultaat werkgelegenheid en welvaart in Irak, kunnen worden bereikt via directe contracten voor Nederlandse bedrijven, is dat geen utopie, maar een doel dat je moet nastreven. Balkenende en zijn achterban moeten hier een les uit trekken. Nu kan men nog daadwerkelijk resultaat boeken.
Arabische hoofddoek
Toch is het niet alleen de schuld van de Nederlandse regering. Het Nederlandse bedrijfsleven, dat zo prat gaat op zijn internationale oriëntatie, daadkracht en technologische kwaliteiten, laat het er ook bijzitten. Dezelfde Irak-groep van het VNO-NCW heeft zich tot op heden voornamelijk beziggehouden met trips naar de buurlanden van Irak. Het is uiteraard fotogeniek om je te presenteren in Jordanië, Turkije of Koeweit, met een Arabische hoofddoek, maar echt resultaat zal niet worden geboekt. De meeste firma’s waar je in die landen contact mee krijgt, zijn consultants, veelal van ex-Irakezen die deel uit maakten van het oude regime of Arabische bedrijven die zich profileren als Irak-consultants. Het inschakelen van derden wordt door veel Arabieren echter niet gezien als een positieve situatie. Nederlandse bedrijven zullen zelf actief de boer opmoeten.
Er is nog steeds gevaar in Irak, dat kan niet worden tegengesproken. De grootste kansen liggen nu echter voor het oprapen. De eerste contacten worden nu gelegd tussen bedrijven en regeringen die hun vlag laten zien in Bagdad, Basra, Kirkuk en Mosul. Volgens diverse journalisten van het AFP, USA Today en Platts zijn er grote aantallen westerse bedrijven, ook uit Oost-Europa, al aanwezig in het land. Deze bedrijven zullen in staat zijn om de eerste effectieve netwerken op te zetten waarvan men na de beëindiging van de vijandelijkheden gebruik kan gaan maken. Het is mooi om de conferenties af te struinen, goed voor je netwerk, voor je contacten op CEO- en op politiek niveau.
Neus buiten de deur
Echter, de echte contacten moeten worden gelegd in het land, op de plekken waar de situatie nijpend is. Uitspraken dat de veiligheidssituatie in Bagdad slecht is, moeten mensen er niet van weerhouden toch hun neus buiten de deur te steken. Investeringen zullen er komen, dat is een feit waar niemand meer omheen kan. Indien journalisten aanwezig kunnen zijn op de meest bizarre plekken in Irak, indien bedrijven in staat zijn om te werken in Nigeria, Libië, Sudan, Birma, Pakistan of zelfs Afghanistan, is het vreemd dat de onveiligheid als reden wordt aangevoerd om niet te gaan. Je moet het ijzer smeden als het heet is. Indien dit niet wordt uitgebuit, moet maar eens worden gezegd dat onze internationalisering ophoudt bij de grens met Duitsland. Lekker veilig.
De auteur is Midden-Oostenspecialist en consultant.