Kerk & religie

„Reflecteer op waarheidsclaims”

AMSTERDAM. Is het mogelijk om aan een wetenschappelijke instelling zoals een universiteit te spreken over goddelijk geïnspireerde teksten? Dat was woensdagmiddag aan de Vrije Universiteit de vraag die vanuit islamitisch en christelijk perspectief beantwoord moest worden. Van beide kanten klonk een volmondig ”ja”. De manier waarop deze vraag beantwoord werd verschilde echter sterk.

Van een medewerker
13 June 2013 11:52Gewijzigd op 15 November 2020 04:08

Op uitnodiging van de facultaire studentenraad FSR van de faculteit godgeleerdheid gingen dr. Mohamed Ajouaou, universitair docent islam, en prof. dr. Gijsbert van den Brink, universitair hoofddocent dogmatiek en bijzonder hoogleraar theologie van het protestantisme namens de Gereformeerde Bond, met elkaar in gesprek. De bijeenkomst, de vierde en laatste in een reeks, heeft als doel de verschillende religieuze tradities die aan de faculteit aanwezig zijn, met elkaar in gesprek te brengen.

Dr. Ajouaou begon zijn inleiding door te stellen dat de vraag naar inspiratie een typisch christelijke vraag is. Waar christenen kunnen spreken over de inspiratie van de Bijbel, is dit voor de Koran niet mogelijk. De islam gaat feitelijk een stap verder door te stellen dat de Koran niet geïnspireerd is, maar letterlijk het woord van God is. „Mohammed heeft niet, geïnspireerd door God, de Koran geschreven, maar letterlijk doorgegeven. De Koran is niet goddelijk geïnspireerd, maar is goddelijk”, aldus de docent.

De reden waarom het mogelijk is om aan een universiteit over geïnspireerde teksten te praten behandelt dr. Ajouaou vanuit een zogenaamd fenomenologische benadering. Dit houdt in dat je de claim van geïnspireerde teksten als fenomeen, als gegeven, waarneemt en aanvaart. Het is volgens dr. Ajouaou een vraag die te vergelijken is met de vraag naar het bestaan van God. „We zien dat er heel veel mensen zijn die deze claims doen. Het is de taak van de wetenschap om hier op een redelijke manier op te reflecteren.”

Waar dr. Ajouaou de kwestie behandelt vanuit de fenomenologie, stelt prof. Van den Brink dat er van inspiratie van de Bijbel gesproken kan worden omdat de Bijbel dit zelf doet. Prof. Van den Brink liet zien dat spreken over inspiratie pas na de Reformatie een probleem werd. „Calvijn kon nog moeiteloos zeggen dat Mattheüs zich vergiste wanneer hij verwijst naar Jeremia terwijl het Zacheria moet zijn. Met name in reactie op de opkomst van de historisch-kritische Schriftuitleg ontstond de behoefte om de goddelijke inspiratie, en dus het gezag van de Bijbel, strikter te waarborgen.”

Volgens de bijzonder hoogleraar kan de inspiratieleer goed uitgelegd worden aan de hand van het dubbele auteurschap. Hij vergeleek het met de ”Christelijke dogmatiek” die hij schreef met prof. C. van der Kooi. „Je hebt niet alles zelf geschreven, maar je wilt wel verantwoordelijkheid nemen voor de gehele inhoud.”

Prof. Van der Brink wees op het belang van de theologische interpretatie. „Je kunt allerlei dingen zeggen over het ontstaan van de Bijbel en wie wat geschreven heeft. Uiteindelijk moet je ook ingaan op waarheidsclaims die de Bijbel zelf doet. De bekende dr. Karl Barth heeft eens gezegd dat de kritische Bijbelwetenschapper kritischer moet zijn. Je moet doordringen naar de eigen claims en vragen van de tekst.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer