„Missiologische training zendeling hard nodig”
Kleine zendingsorganisaties verliezen jaarlijks een kwart van hun zendelingen. Een organisatie met circa vijftig zendelingen is de minimummaat om zaken als voorbereiding en training goed te kunnen aanpakken.
Missiologische training van zendelingen is meer dan ooit nodig, zei dr. Detlef Blöcher, directeur van de Deutsche Missions Gemeinschaft dinsdag. In Dalfsen presenteerde de Evangelische Zendings Alliantie een onderzoek naar het ’behoud’ van zendelingen. Kijken we naar een team zendingsmensen op het veld, wie zijn er dan in staat daar lang te blijven? Hoe slagen zendingsorganisaties erin hun mensen op het veld te houden, welke activiteiten zijn daarvoor nodig? Het onderzoek naar deze vragen is uitgevoerd door de Missions Commission van de World Evangelical Alliance (WEA). Meer dan 570 organisaties met zo’n 37.000 zendelingen deden eraan mee. Het gaat om zendelingen die voor een termijn van minimaal drie jaar zijn uitgezonden.
Het onderzoek voor Nederland is uitgevoerd onder organisaties die lid zijn van de Evangelische Zendingsalliantie (EZA). Zij vertegenwoordigen met 1400 zendelingen, verdeeld over 75 organisaties, het grootste deel van de Nederlandse zendelingen (in totaal 1600). Van de EZA-organisaties zijn er 45 benaderd die voldeden aan de gestelde criteria (onder andere langetermijnuitzending), waarvan uiteindelijk 25 organisaties meededen.
In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen zogeheten oud zendende landen (ozl) en nieuw zendende landen (nzl). De nzl hebben een relatief korte traditie van zending bedrijven, in principe niet langer dan dertig jaar. Te denken valt aan Argentinië, Brazilië, de Filipijnen en Nigeria. De ozl hebben een traditie van meer dan honderd jaar (Duitsland, Amerika).
In relatie tot een vorig onderzoek, in de jaren 1992-1994, constateerde Blöcher dat de zendingsbeweging vat gekregen heeft op de nzl. „Deze landen zijn volwassen geworden en in staat geweest binnen tien jaar zaken te leren waar de nzl 200 jaar over gedaan hebben, bijvoorbeeld het opzetten van een netwerk. De uitval van zendelingen is in die tien jaar met de helft verminderd.”
Blöcher constateerde dat de grote zendingsorganisaties van de ozl een veel hoger uitvalspercentage van zendelingen hebben dan de nzl. Als oorzaken noemde hij het gegeven dat zendelingen in de ozl vanwege pensioen terugkomen of dat projecten afgerond zijn, iets waar de nzl minder mee te maken hebben.
Vooral bij kleine organisaties met slechts enkele zendelingen bespeurt Blöcher een grote uitval. De specialisaties die nodig zijn om efficiënt te werken, komen daar op enkele personen neer. „Het lukt kleine organisaties niet de relatief grote uitval van hun zendelingen te verkleinen.”
Bij het onderzoek werden verschillende kritische noten geplaatst. „Dat we zendelingen wel of niet behouden, wil nog niet zeggen dat we ook kwaliteit op het zendingsveld leveren”, aldus iemand uit de zaal. Ook zijn er vraagtekens te plaatsen bij het feit dat de organisaties -een directeur of een administrateur- hebben meegedaan, en niet de zendelingen zelf. Zo wordt, bleek gisteren, de vraag of zendelingen overwerkt zijn door leidinggevenden (eerder) ontkennend beantwoord. Zendelingen zelf zouden wellicht een ander beeld geven.
Een interessant gegeven is dat fondsen voor de oudedagvoorziening in de ozl en de nzl ongeveer gelijk zijn, te weten 8 tot 9 procent van de begroting van de organisatie. Voor Europa ligt dit percentage op 14 procent, voor Nederland op 5,54 procent. Conclusie: het percentage van de begroting dat Nederlandse organisaties aan de oudedagsvoorziening besteden, is relatief laag.
Hoog daarentegen scoort Nederland als het gaat om de vraag naar het aantal kinderen: 42 procent van de zendelingen heeft kinderen onder de 21 jaar. Een potentiële vorm van uitval, gezien het grote aantal zendelingen dat terugkeert naar het thuisland om kinderen naar het voortgezet onderwijs te kunnen sturen. Zijn er mogelijkheden voor onderwijs in het buitenland, of studeren via internet, zo luidde een vraag van EZA-directeur Van der Wilden.
In het onderzoek zijn niet alleen de ozl en de nzl vergeleken, maar ook de organisaties die het goed en slecht doen in het ’behoud’ van zendelingen. In totaal zijn de organisaties beoordeeld op 116 verschillende vragen, variërend van de toelatingsprocedure (plaats van de geloofsbelijdenis, karaktereigenschappen, aangeven van een roeping voor het zendingswerk) tot de communicatie binnen het genootschap.