IRA betuigt spijt over slordig begraven
Het Ierse Republikeinse Leger (IRA) heeft zich er vrijdag voor verontschuldigd dat het negen van zijn slachtoffers in ongemarkeerde graven heeft begraven. Voor het doden van deze mensen kwam geen excuus. Nabestaanden verwierpen het gebaar als onoprecht.
Sinds 1999, toen de IRA de Ierse autoriteiten vertelde waar in het grensgebied met Noord-Ierland de negen ongeveer begraven waren, zijn vier lichamen gevonden, zei de katholieke paramilitaire organisatie in een verklaring. De andere vijf blijven ondanks intensief graven spoorloos. „Wij willen deze onrechtvaardigheid, waarvoor we volledige verantwoordelijkheid aanvaarden, rechtzetten”, zei de IRA.
De negen werden tussen 1972 en 1981 gedood. Sommigen waren IRA-leden, anderen katholieke burgers. Allen werden door de interne veiligheidseenheid van de IRA „geëxecuteerd” voor het doorgeven van informatie aan de Noord-Ierse politie of het Britse leger.
Helen McKendry, dochter van een van de lang vermisten, sprak van een „cynisch gebaar”, getimed om Sinn Fein, de met het IRA verbonden partij, meer steun te garanderen bij de verkiezingen van 26 november in Noord-Ierland. McKendry’s moeder, Jean McConville, verdween in 1972 uit haar huis in Belfast. Haar tien kinderen bleven alleen achter en werden over verschillende pleeggezinnen verdeeld. McConvilles stoffelijke resten werden twee maanden geleden bij toeval ontdekt door een fietser in het graafschap Louth, 80 kilometer ten zuiden van Belfast.
McKendry sprak er schande van dat de IRA bijna 31 jaar heeft gewacht met zijn bekendmaking. De familie McConville is door een diep dal gegaan en het zal „nooit meer in orde” komen, zei zij.
Eerder deze week heeft de IRA een deel van zijn wapens ingeleverd in de -ijdele- hoop daarmee de protestantse Ulster Unionisten van David Trimble over te halen weer met Sinn Fein te gaan regeren.