Oranjes verloren in twee eeuwen veel macht
Als koning Willem-Alexander gaat regeren, heeft hij minder macht dan zijn moeder had. En Beatrix had weer minder macht dan haar grootmoeder Wilhelmina. Hoe de Oranjes, vanaf de verlichte despoot koning Willem I, staatsrechtelijk en feitelijk stap voor stap terrein verloren.
Stel je voor: Willem-Alexander die zijn broer Constantijn tot minister van Financiën benoemt. Of onze nieuwe koning die burgemeester Van der Laan van Amsterdam in de boeien wil slaan.
Ondenkbaar? Toch zijn dit exact de omstandigheden en sfeer waarin de Nederlandse monarchie ooit, 200 jaar geleden, begon. Jarenlang immers functioneerde kroonprins Willem als minister van Defensie onder zijn vader, koning Willem I. Later benoemde de vorst zijn zoon tevens tot voorzitter van de ministerraad en, in 1829, tot vicepresident van de Raad van State. Niemand vond dat in die tijd gek.
Wél gek vond men dat koning Willem III op zeker moment voorstelde de burgemeester van Den Haag te arresteren en te fusilleren. Een dergelijke bizarre poging tot koninklijk machtsvertoon was ook tijdgenoten te gortig. Maar anderzijds: dat dergelijke gedachten in het hoofd van de vorst kónden opkomen, tekent het klimaat en de denkwereld waarin de monarchie toen nog functioneerde. De tijd van het vorstelijk absolutisme hadden 19e-eeuwse burgers en koningen nog niet zo ver achter zich liggen…
Opzijgeschoven
In vergelijking met zijn voorgeslacht zijn de macht en de invloed van Willem-Alexander drastisch ingeperkt. Heeft zijn moeder Beatrix zich nog kunnen ‘bemoeien’ met een tiental kabinetsformaties, een jaar geleden graaide de Tweede Kamer ook deze taak van het bordje van de vorst.
Het terzijde schuiven van de koning of koningin bij het formatieproces is een van de laatste stappen in de onttakeling van de vorstelijke macht. De eerste en grootste stappen werden gezet in 1840 en 1848. „Nadat koning Willem I in de oorlog tegen de Belgen zijn hand overspeeld had, werd hij door de politiek teruggefloten”, zegt Jan-Willem Brouwer, als historicus verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen. „Toen Willem in 1839 de jonge Belgische staat moest erkennen, maakte de afscheiding van België een grondwetswijziging noodzakelijk. Toen daarbij tevens de strafrechtelijke verantwoording door ministers werd ingevoerd, vond hij dat een te grote inperking van zijn macht. Hij deed afstand van de troon ten gunste van zijn zoon.”
Reuzenstap
Een nog grotere stap werd gezet in 1848. Terwijl het revolutiespook door Europa waarde en monarchieën als kaartenhuizen instortten, overleefde het Nederlandse vorstenhuis door de ingrijpende grondwetsherziening van Thorbecke te accepteren, die de koning onschendbaar en de ministers verantwoordelijk maakte. Met enige zelfspot merkte Willem II hierover op dat hij noodgedwongen „in één nacht van conservatief liberaal” was geworden.
„Het jaar 1848 markeert het einde van een tijdperk”, zegt Brouwer. „Daarvoor was de macht van de koning vrijwel onbeperkt. Volgens de Grondwet benoemde en ontsloeg hij ministers „naar goedvinden.” Hij had het „opperbestuur” over de koloniën. Hij bepaalde of Nederland in oorlog zou gaan of vrede zou sluiten. Hij was het hoofd van marine en leger en benoemde alle officieren. Hij verhief in de adelstand, enzovoort.”
Daar komt bij, zegt de historicus, dat er onder zijn supervisie kanalen en wegen werden aangelegd. „Hij deed dat, bij politieke tegenstand, gewoon buiten de begroting om. De schatkist van het land en de portemonnee van de vorst waren op onnavolgbare wijze met elkaar verknoopt, wat er ook toe leidde dat Willem I bij zijn troonsafstand het land bijna bankroet achterliet.”
Maar na 1848 werd dat dus allemaal anders. Een van de dingen waaraan een einde kwam, was het grondwettelijk recht van de koning om de leden van de Eerste Kamer te benoemen. Willem II markeerde dat verliesmoment door de Senaat een levensgroot portret van zichzelf te schenken –het schilderij dat nog altijd pontificaal voorin de Eerste Kamer hangt–, waarbij hij guitig-wraakzuchtig de woorden voegde: „Opdat ik toch altijd bij u ben.”
Stug verzet
„Vorsten willen gewoonlijk vasthouden wat ze hebben”, zegt Brouwer. „Machtsverlies vinden ze vervelend; daar verzetten ze zich zo lang mogelijk tegen.”
Het duidelijkst was dat merkbaar bij koning Willem III, die zijn vader na diens dood in 1849 opvolgde. Hij had grote moeite met de beperking van de koninklijke macht door de nieuwe grondwet. Uit protest daartegen vertrok de kroonprins in 1848 naar Engeland en deed hij schriftelijk afstand van zijn rechten op de troon. Wat hij later dus weer introk.
Maar ook tijdens de eerste twintig jaar van zijn regering ging Willem III nog regelmatig het gevecht aan met ministers en parlement. Zoals in 1853, toen hij, geheel in strijd met de neutrale houding die Thorbecke tegenover de Aprilbeweging innam, in Amsterdam een gloedvolle antiroomse redevoering hield. Of in 1867, toen hij het groothertogdom Luxemburg dacht te kunnen verkopen aan Frankrijk, wat tot een internationale rel en tot een conflict tussen hem het parlement leidde.
Consolideren
Veel verstandiger was Willems tweede vrouw Emma, die na zijn dood voor de jonge Wilhelmina regentes was. Brouwer: „Emma had de houding van: ik blijf bedaard de dingen doen die ook mijn man, met toestemming van de Kamers, deed. Ik ga een bescheiden rol vervullen bij de kabinetsformatie, om de zoveel tijd een gesprek hebben met ministers, en militaire benoemingen afhandelen. Daardoor heeft zij veel voor de monarchie betekend; zij heeft de zaak geconsolideerd.”
Onder Wilhelmina, die net als Willem III regelmatig met ministers in de clinch lag, nam de feitelijke invloed van de monarch zelfs weer iets toe. „Dat had met haar sterke karakter te maken, maar ook met de omstandigheden. Toen zij in 1940 in Londen arriveerde, was zij daar zo’n beetje de enige die uitstraalde: Wij gaan die Duitsers snel overwinnen. Door haar kordaatheid en onverzettelijkheid groeide haar prestige tijdens WO II enorm. Wat niet wegneemt dat haar ideeën over hoe het na de oorlog in Nederland moest gaan: meer nationale eenheid en meer bevoegdheden voor de vorst, totaal geen weerklank vonden.”
Het machtsverlies dat de Oranjes de achterliggende twee eeuwen leden, kwam overigens niet alleen tot uiting in hun almaar afnemende invloed op het staatsbestel. Daarnaast moesten ze knarsentandend accepteren dat wat ze zich in hun privéleven konden veroorloven, door de schijnwerpers van de publiciteit steeds nauwer werd begrensd. Leerzaam moment was de Greet Hofmansaffaire. Toen in 1983 het oude grondwetsartikel „De Koning rigt Zijn Huis naar eigen goedvinden in” werd vervangen door „De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in”, was dat onmiskenbaar een correctie op het eerdere gedrag van Juliana.
Vakantievilla
Kwam Juliana er op pijnlijke wijze achter dat het in huis nemen van een omstreden gebedsgenezeres géén privéaangelegenheid was, vergelijkbare ervaringen deden haar dochter en kleinzoon op: Beatrix, toen er in 2000 ophef ontstond over haar skivakantie naar Oostenrijk, het land waar zojuist de rechtse populist Jörg Haider aan de macht gekomen was. Willem-Alexander, toen hij zich twee jaar geleden, als gevolg van publieke ophef, gedwongen zag zijn vakantievilla in Mozambique van de hand te doen. Conclusie in al deze kwesties: een vorst kan, ook privé, niet meer zomaar doen waar hij zin in heeft. Ook hier zijn z’n bewegingsvrijheid en macht beperkt.
Afgezien van een enkel wrijvingsmoment met de politiek, was Beatrix bij uitstek de vorstin die „de boedel intact heeft gelaten”, vindt Brouwer. „In vergelijking met haar voorgangers heeft zij het aantal affaires en conflicten tot een absoluut minimum weten te beperken. Bovendien heeft zij door de deskundige en prudente wijze waarop zij haar ambt uitoefende, het draagvlak voor de monarchie aanzienlijk versterkt.”
De Nijmeegse wetenschapper wijst erop dat Beatrix, bijvoorbeeld door haar kersttoespraken, „de geringe ruimte die zij als vorstin nog had, knap heeft benut.”
Minder bekend is hoe zij tegenstand in bepaalde kringen tegen de monarchie heeft weten te neutraliseren. „Die tegenstand zat vaker in linkse dan in rechtste hoek. Doordat zij in het begin van haar regering allerlei kunstenaars bij haar thuis uitnodigde, kapselde zij die kring als het ware in. Publicitair gezien was dat een slimme zet. Evenzo was het een gouden greep van haar om in 2001 GroenLinkspolitica Andrée van Es, toch een republikein in hart en nieren, in te schakelen om Máxima te helpen in de Nederlandse samenleving te integreren.”
Toch moest ook Beatrix aan het eind van haar regeerperiode, door het loslaten van haar bemoeienis met de formatie, nog een flinke stap terug doen in macht en invloed. In vergelijking met de concessies die Willem I en Willem II moesten doen, misschien peanuts. Maar in de moderne, subtiele krachtverhouding tussen politiek en vorst, toch van grote betekenis.
Regeerakkoorden
Zeer bepalend in dat eeuwenlange proces van machtsverlies is uiteindelijk geweest, denkt Brouwer, de voortgaande democratisering en het ontstaan van politieke partijen. „Op individuele Kamerleden had de vorst in de 19e eeuw meer grip dan op de daarna ontstane fracties. Daar komt bij: partijen wilden in het tijdperk van de verzuiling allemaal hun eigen burgemeesters en commissarissen van de Koningin. Ook in het benoemingenbeleid boette de vorst dus aan invloed in. Ten slotte gingen politieke partijen steeds gedetailleerdere regeerakkoorden sluiten. Een Oranjevorst in de 19e eeuw kon de aanleg van een kanaal of weg nog beïnvloeden; Beatrix had echt niets meer te zeggen over, zeg maar, de aanleg van de Betuwelijn.”