Kerk & religie

George Gillespie was een „dappere jongeman” in de Schotse Kerk

De Schotse predikant George Gillespie (1613-1648) was de jongste deelnemer aan de Westminster Assembly in de Engelse hoofdstad die van 1643 tot 1648 duurde. Zijn jeugdige voorkomen dwong aanvankelijk weinig respect af, maar met zijn scherp omlijnde betoogtrant wist hij veel oudere theologen voor zich te winnen. Zijn collega Robert Baillie noemt hem „die dappere jongeman.”

L. J. van Valen
24 April 2013 11:40Gewijzigd op 15 November 2020 03:15
George Gillespie was de jongste deelnemer aan de Westminster Assembly in Londen. Schilderij van John Rogers Herbert uit ongeveer 1848. beeld Wikimedia
George Gillespie was de jongste deelnemer aan de Westminster Assembly in Londen. Schilderij van John Rogers Herbert uit ongeveer 1848. beeld Wikimedia

Gillespies wieg stond in Kirkcaldy in het graafschap Fife, waar hij op 21 januari 1613 werd geboren. Zijn vader John Gillespie was hier enige tijd evangeliedienaar. Spoedig bleek de jongeman over grote gaven te beschikken. Hij voelde zich geroepen tot het predikambt en meldde zich na zijn studietijd in St. Andrews bij de classis aan om preekbevoegdheid te krijgen.

De Schotse Kerk werd in die jaren bestuurd door bisschoppen; alleen zij waren bevoegd om predikanten aan te stellen. Omdat Gillespie een presbyteriaan was die de bisschoppen niet erkende, kon hij zich niet aan een gemeente verbinden. Daarom maakte hij zich productief door zich grondig te verdiepen in de Bijbelse visie op de ambten en de eredienst.

Nauwelijks 25 jaar oud was hij toen zijn eerste boek in 1637 van de pers rolde. Het was gericht tegen de „Engelse paapse ceremoniën.” Hij liet het anoniem in de Republiek der Nederlanden drukken. De prelaten waren onthutst toen zij het boek in handen kregen. De Privy Council (Geheime Raad, een staatsorgaan dat de koning adviseerde) gaf opdracht om alle exemplaren in beslag te nemen en die in het openbaar te verbranden.

Dienstboek

De ijzeren hand van de overheid richtte hierna weinig meer uit. In hetzelfde jaar dat het boek verscheen, probeerde men van hogerhand het nieuwe dienstboek voor de liturgie in Edinburgh in te voeren. Deze pogingen werden door krachtig verzet van de stadsbevolking echter verijdeld. In de St. Gileskerk werd met stoelen en keien gegooid toen de deken het dienstboek wilde introduceren. Door het tumult kon hij niet verder lezen.

Deze gebeurtenis was het sein tot massaal verzet tegen de bisschopsdienst en staatsbemoeienis in kerkelijke zaken. Het jaar daarop behaalden de presbyterianen de overwinning. De hoge en de lage adel, het parlement en de kerk trokken gezamenlijk op om de landskerk terug te voeren naar de oorspronkelijke presbyteriale kerkvorm, waarbij plaatselijke gemeenten een grote mate van autonomie hebben. Tegen de wil van koning Karel I (die koning was van Engeland, Schotland en Ierland) werden de bisschoppen afgezet en bepaalde de kerk via de General Assembly (generale synode) zelf haar koers.

Onderhandelaar

Voor Gillespie was nu de weg vrij om zich als predikant te laten bevestigen. Intussen had hij de landgraaf van Kenmure als huispredikant gediend, waardoor hij in contact kwam met de puriteinse theoloog Samuel Rutherford, met wie hij bevriend raakte. Hij verbond zich op 26 april 1638 aan de parochie van Wemyss (voorheen Methill) in Fife. Op de synode van Glasgow hield hij kort daarna een preek over Spreuken 21:1: „Des konings hart is in de hand des Heeren als waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil.”

Toen de koning zijn positie in Schotland wilde herstellen en met een leger binnenviel, werd Gillespie predikant in het leger dat het parlement op de been bracht. Hij werd uitgekozen om de Schotse onderhandelaars naar Engeland te vergezellen om over de vredesvoorwaarden te spreken.

Later hoorde koning Karel Gillespie preken in zijn Holyrood Palace in de Schotse hoofdstad. Hij was kennelijk zo met hem ingenomen dat hij hem een koninklijk jaargeld gaf.

Na zijn terugkomst uit Engeland kreeg Gillespie een beroep uit Aberdeen. De synode van 1641 wees op Gillespies eigen verzoek het beroep echter af. Vervolgens wilde St. Andrews een beroep op hem uitbrengen, maar ook dat ging niet door. Uiteindelijk werd hij in september 1642 overgeplaatst naar de Greyfriars Church in Edinburgh.

Vrijheid

Gillespie richtte zich vooral op het bestuderen van de verschillen tussen de identiteit van de Schotse Kerk en die van de Engelse (anglicaanse) Kerk. Zijn publicaties hierover waren doorwrocht en vooral gericht tegen het erastianisme, dat de overheid de macht over de kerk toekende. Zijn bekendste boek over de kerkregering is ”Aaron’s Rod Blossoming” (De bloeiende staf van Aäron), dat in 1646 verscheen. Gillespie beschouwde de episcopale kerkvorm (met bisschoppen) als een instrument om de kerk van haar vrijheid te beroven en de regerende vorst handvatten te geven om de kerk naar zijn wens te vormen.

Karel I wilde niets liever dan de Schotse ”Kirk” onder dezelfde bestuursvorm als de Engelse Kerk te brengen. Het verzet tegen zijn autocratische politiek kwam ook in Engeland tot een climax. Het Engelse parlement, dat in meerderheid uit presbyterianen bestond, wilde een herstructurering van belijden en bestuur. Met het oog hierop riep het de Westminister Assembly in 1643 bijeen. Het is niet verwonderlijk dat de Engelsen in dit opzicht met hun Schotse geestverwanten wilden samenwerken.

Niet alle leden van de assembly waren overigens presbyteriaans. Gillespie raakte betrokken in allerlei discussies over de kerkregering. Zo kruiste hij de degens met John Selden, die met verve de staatsinvloed in de kerk verdedigde. Gillespie werd verzocht om diens toespraak te beantwoorden. Eerst weigerde hij dat, maar toen een vriend hem toevoegde: „Sta op, George, sta op en verdedig het recht van de Heere Jezus Christus om de kerk die Hij met Zijn bloed heeft gekocht te regeren door Zijn eigen wetten.”

Later vond men in zijn notitieboek de bede: „Heere, zend licht, Heere, geef bijstand. Heere, verdedig Uw eigen zaak…” Deze zinsnede tekent zijn afhankelijkheid en bescheidenheid. Selden zou na de toespraak van Gillespie gezegd hebben: „Deze jongeman heeft door een enkele rede de geleerdheid en arbeid van tien jaar weggeveegd.”

Westminster Confessie

Op dezelfde wijze bestreed Gillespie de minderheidspartij, de Independents die de presbyteriale kerkvorm afwezen. In het zogenaamde Grand Debate met hen moest hij de visie van de Schotse Kerk verdedigen tegen grote theologen als Thomas Goodwin en William Bridge, die hij overigens respecteerde, vooral vanwege hun godsvrucht. Zijn vriend Samuel Rutherford stond hem tijdens de debatten bij en werkte met hem mee aan het opstellen van een leidraad voor de presbyteriale eredienst en kerkregering. Ook had hij een aandeel bij de opstelling van de Westminster Confessie en de twee catechismussen. Deze werden door de Schotse Kerk bekrachtigd, maar niet in de Engelse Kerk ingevoerd. Ook de leidraad voor de presbyteriale orde van dienst werd in de Engelse staatskerk niet gehanteerd.

Toen Gillespie in maart 1644 per schip naar de volgende vergadersessie in Westminster reisde, werd dit door de wind de verkeerde kant uitgedreven. Gillespie en zijn collega Robert Baillie kwamen zodoende in Rotterdam terecht. Hun bezoek aan de pas gestichte Schotse kerk in de Maasstad werd zeer op prijs gesteld. De geleerde Schotten maakten kennis met de cultuur van de Lage Landen en niet te vergeten met de levendige boekhandel die er plaatshad. Met veel indrukken reisden de theologen alsnog naar Londen.

De afloop van de Assembly moet Gillespie hebben teleurgesteld. Er was geen overeenstemming bereikt over uniformiteit van de Engelse en de Schotse Kerk. Hij keerde in juli 1647 naar zijn geboorteland terug. Enkele maanden later nam hij de plaats in van de pas overleden Alexander Henderson en werd hij bevestigd tot voorganger van de St. Giles’ Church (High Church) in Edinburgh. Niet lang heeft hij hier de kansel gebruikt. Op 17 december 1648 overleed hij op de leeftijd van 35 jaar in zijn geboorteplaats Kirkcaldy.

Strijd

Zijn zielsvriend Rutherford had nog gelegenheid om hem op te zoeken. Op zijn sterfbed miste hij de gevoelige gemeenschap met de Heere God. Wel getuigde hij ervan dat hij een „aanklevend geloof” mocht beoefenen ten aanzien van Gods beloften. Het lijkt erop dat Rutherford op de hoogte was van zijn geestelijke strijd toen deze hem schreef: „Wees niet versaagd; nu hebt u behoefte aan het leven des geloofs. Het werken wordt voor ons nooit in rekening gebracht, hoewel Christus in en door u meer gedaan heeft dan door twintig, ja honderd grijze en godzalige voorgangers. Geloven is uw roeping tot het einde toe. Hoor eens wat Paulus zegt: „En ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” U kent het Ik dat leeft en het Ik dat niet leeft. U bent het niet alleen die leeft, Christus leeft in de arme schuldenaar. Uw leven vloeit niet voort uit uw werken, of uit uw godzalige wandel, maar is een gevolg daarvan dat Christus in u leeft. Vestigt u uw oog op uzelf, afgescheiden van Christus, dan moet u wel bezwaard zijn. Maar, waarde broeder! Leg al wat u ontbreekt op Hem. U bent Zijn schuldenaar; genade moet op al uw rekeningen schrijven: „Voldaan!””

Veertien dagen voor zijn dood werd Gillespie hevig bestreden. Men hoorde hem smeken: „O, mijn dierbare Heere, verlaat mij toch niet voor altijd.” Zijn vrienden en ook zijn vrouw probeerden hem te vertroosten. Rutherford sprak: „Is Christus niet een welkome gast voor je?” Dat kon hij niet ontkennen. Toen de dood steeds dichterbij kwam, sprak zijn vrouw hem moed in: „De tijd van je verlossing is nu nabij, ja vlakbij!” Gillespie antwoordde: „Ik verlang naar dat tijdstip. O, wat zal het zalig zijn als dit gebeurt.”


Christus is Koning van Zijn Kerk

„Deze waarheid, dat Jezus Christus Koning is, Die in Zijn Kerk een koninkrijk en regering heeft, onderscheiden van de koninkrijken van deze wereld en van de burgerlijke regering, heeft deze aanbeveling en dat karakter boven alle andere waarheden, dat Christus zelfs ter dood toe daarvoor geleden heeft en dat met Zijn eigen bloed verzegeld. Men kan dit opmerken uit de geschiedenis van Zijn lijden dat dit het enige punt van Zijn beschuldiging was dat door Hem beleden en erkend werd. Dit bracht Pilatus ertoe om Hem ter dood te veroordelen en dit wordt ook aangeduid door het opschrift aan Zijn kruis.”

(Uit: ”Aaron’s Rod Blossoming”, George Gillespie; overgenomen door Jakobus Koelman in zijn ”Res Judicate”, 1684).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer