Onderwijs & opvoeding

„Onderwijsinspecteur geen coach van schooldirecteur”

Volgens SGP-Kamerlid Bisschop gaat de onderwijsinspectie voortdurend buiten haar boekje. De Staphorster schooldirecteur Kuijers ziet de inspecteur als zijn kritische vriend: niet op afgeven, maar ook niet slaafs navolgen. En de inspectie zelf? „Complimenten geven is niet onze sterkste kant.”

Evert van Dijkhuizen
2 April 2013 19:04Gewijzigd op 15 November 2020 02:49
De inspectie heeft geen oordeel over didactische werkvormen, maar bekijkt wel of leerlingen actief bij het leerproces worden betrokken. Foto: een juf van de Calvijnschool in Veenendaal geeft Engels aan groep 2. Foto RD, Anton Dommerholt
De inspectie heeft geen oordeel over didactische werkvormen, maar bekijkt wel of leerlingen actief bij het leerproces worden betrokken. Foto: een juf van de Calvijnschool in Veenendaal geeft Engels aan groep 2. Foto RD, Anton Dommerholt

Arnold Jonk, hoofd­inspecteur primair onderwijs, stond in zijn studententijd ooit voor de klas op een middelbare school. „Ik vond lesgeven zwaar, te zwaar. Daarom ben ik ermee gestopt. Ik heb een diep respect voor leraren, nog steeds.”

In zijn functie, sinds april vorig jaar, bij de Inspectie van het Onderwijs kijkt hij met een professionele blik naar basisscholen. „Maar ik ben ook vader van twee jonge kinderen”, voegt hij eraan toe. „Eén van hen gaat net naar school. Dat geeft een andere band met het onderwijs.”

Jonk (43) is de baas van 200 medewerkers die met elkaar toezicht houden op 8000 scholen voor basis- en speciaal onderwijs. Hij heeft „met veel plezier” de interviews in deze krant, met Bisschop en Kuijers, over het functioneren van de onderwijsinspectie gelezen. „Overigens is de beeldvorming over de inspectie niet altijd juist. Er wordt veel nagepraat in het onderwijsveld.” Jonk reageert op tien stellingen.

1. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van het onderwijs, de scholen bepalen hoe ze het 
onderwijs geven.

„Mee eens, maar wel met een kanttekening. De inspectie kijkt niet alleen naar de leerresultaten. Dat is te mager. Bovendien zijn het ”wat” en het ”hoe” nooit helemaal te scheiden. De inspectie heeft geen oordeel over didactische werkvormen, maar bekijkt wel wat het effect is van het onderwijs op de leerlingen. Worden ze actief bij het leerproces betrokken? Dat is nodig om goede resultaten te bereiken. Het is echter helder dat een jenaplanschool de actieve leerhouding van leerlingen anders vormgeeft dan de Prins Willem-Alexanderschool in Staphorst met z’n neoklassikaal onderwijs. De inspectie is zeer terughoudend in het veroordelen van specifieke didactische werkvormen. Dat was honderd jaar geleden anders. Toen gingen we het land door om klassikaal onderwijs te promoten…”

2. De inspectie toetst scholen op criteria die (nog) geen wettelijke verankering hebben, zoals de uitstroom van leerlingen en het gebruik van een leerlingvolg­systeem.

„De inspectie is zich zeer bewust van haar wettelijke basis. Wij kunnen het niet maken buiten ons boekje te gaan. SGP-Kamerlid Bisschop stelt dat we geen oordeel mogen geven over de uitstroom van leerlingen in het speciaal onderwijs. Als echter op een school meer leerlingen naar dagbesteding gaan dan je op grond van de populatie mag verwachten, gaan we daarover in gesprek. Dat is het gevolg van ons beleid, sinds een jaar of vier, om risicogericht toezicht te houden. Scholen die negatief opvallen, worden intensiever bezocht.

De inspectie houdt toezicht op eisen die de bekostiging van de school betreffen en op de kwaliteit van het onderwijs. Het leerlingvolgsysteem valt in de tweede categorie en wordt genoemd in de Wet op het onderwijstoezicht. Het is onder andere bedoeld om de leerlingenzorg op school planmatig vast te leggen. Je kunt als leerkracht wel zeggen: Ik heb alles in m’n hoofd, maar als je ziek bent, moet de zorg doorgaan.”

3. Het afkeuren van een les­methode voor sociale vaardigheden gaat te ver.

„Ja. De inspectie heeft geen oordeel over lesmethodes. Wel stellen we eisen aan de toetsen waarmee scholen hun resultaten kunnen verantwoorden. In dit concrete geval zijn er twee toetsen die door een externe keuringsinstantie als betrouwbaar zijn gekwalificeerd. Ze laten zien hoe de school met het onderwijs in sociale vaardigheden scoort ten opzichte van de kerndoelen en hoe scholen scoren ten opzichte van elkaar. Gebruikt de school een andere toets, dan kan de inspectie dat onderdeel niet beoordelen, maar daardoor wordt de school echt niet als zwak aangemerkt. De inspectie vindt het belangrijk dat scholen ook methode-onafhankelijke toetsen gebruiken. De kerngedachte is dat een toets handvatten moet geven om jezelf als school te verbeteren. Met zelfgemaakte toetsen gaat dat lastiger.”

4. De inspectie moet minder controleren, meer adviseren.

„De energie die we afgelopen jaren hebben gestoken in zwakke scholen, heeft grote effecten gehad. Hun aantal is fors afgenomen. Maar daardoor is het adviserende gesprek met de andere scholen op de achtergrond geraakt. Overigens vraagt zo’n gesprek om een schoolleider met een stevige positie, want onze inspecteurs zien, horen en weten veel. We gaan dat gesprek de komende jaren vaker voeren, vooral met scholen die goed of zelfs excellent zijn. De inspectie hoopt dat deze scholen op hun beurt in gesprek gaan met zwakkere scholen om elkaar te helpen. Dat gebeurt in andere landen ook. De inspecteur kan en mag echter nooit de coach van de schoolleider worden.”

5. Scholen worden zenuwachtig van al die afvinklijstjes van de inspectie.

„Een spannend punt. Wat behoort tot de basis van een inspectiebezoek, wat lijkt op controlezucht? De inspecteur heeft veel om op te letten, en dat in korte tijd. Het mag voor de school niet uitmaken welke inspecteur ’s ochtends aanbelt, want wat is anders het gezag van de uitspraken van de inspectie? Het is ons streven transparant te zijn. We stellen onszelf geregeld de vraag of we niet te veel afvinken.”

6. Scholen moeten opbrengst­gericht werken, vindt de inspectie. Ze doen niet anders.

„Als dat zou blijken, kan dit punt direct van tafel. Het is echter verbazend hoeveel scholen geen doelen hebben. Ze volgen de leerlingen in hun ontwikkeling, maar het analyseren van de gegevens en het vertalen daarvan in onderwijsacties gebeurt veel minder. Terwijl dat samenspel juist bepalend is voor opbrengstgericht werken. Als scholen dit op orde hebben, horen ze ons niet.”

7. De inspectie moet zich niet met de identiteit van de school bemoeien.

„De vrijheid van onderwijs is diep verankerd in de samenleving, maar heeft wettelijke grenzen. Dat is altijd zo geweest. De school in Staphorst vindt de Bijbel genoeg als leidraad bij burgerschapskunde. De kerndoelen bij dit vak vragen een breder aanbod. Dan moet je dat als school gewoon doen. Het is echter mijn overtuiging dat er op dit moment veel ruimte is in het onderwijs voor identiteit.”

8. Een inspecteur die het niet meer van deze tijd vindt dat kinderen in de rij staan na de schoolbel, gaat te ver.

„Misschien was het een prikkelende opmerking van de inspecteur om scherp te krijgen waarom de school dat zo belangrijk vindt. Inspecteurs prikken daarom weleens door. Als die benadering een goed gesprek oplevert, bijvoorbeeld over het pedagogisch klimaat op school, is daar niets mis mee.”

9. Scholen zuchten onder de administratieve rompslomp.

„De inspectie werkt aan het verminderen van de last, maar het vastleggen van onderwijszaken is nodig. Het heeft met duurzaamheid te maken. Ik zie in de praktijk veel dubbelingen. Leerkrachten schrijven dezelfde dingen soms drie keer op: voor zichzelf, de schoolleiding en de inspectie. Dat hoeft natuurlijk niet.”

10. Wat vaker een compliment van de inspecteur doet wonderen.

„Complimenten geven is niet onze sterkste kant. We oefenen ons erin.”

Dit is het slot van een drieluik over het functioneren van de Inspectie voor het Onderwijs.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer