Eten, drinken en praten met moslims
Ds. Martha Frederiks verdedigde donderdag in Utrecht een studie over het christendom in Gambia. Hoe ben je christen in een overwegend islamitisch gebied?
Het leek veelbelovend, toen de eerste Portugese ontdekkingsreiziger, Diogo Gomes, in 1456 voet aan wal zette in Gambia. Na verkenning van het gebied keerde hij terug naar zijn vaderland, met het bericht dat een Afrikaans opperhoofd bereid bleek christen te worden.
Vijfhonderd jaar later is het tegendeel gebleken: slechts 3,5 procent van de Gambianen is christen, de overigen zijn vooral moslim. „Terugkijkend op een zendingsgeschiedenis van verschillende eeuwen in Gambia en omstreken kunnen we slechts constateren dat het is zoals de discipelen tot Jezus zeiden: We hebben de hele nacht hard gewerkt, maar niets gevangen”, zo verzuchtte de anglicaanse bisschop Olufosoye al in 1960.
Het werd de titel van het proefschrift van ds. Martha Frederiks (38) uit Putten, na zes jaar ervaring bekend met mensen en kerk in Gambia: „We have toiled (hard gewerkt, red.) all night - Christianity in The Gambia 1456-2000”. De titel verwijst naar de beperkte invloed van het christendom, alle zendingsactiviteiten ten spijt. Het boek is deel 33 in de serie Mission van uitgeverij Boekencentrum.
Vandaag promoveerde Frederiks bij prof. dr. J. A. B. Jongeneel, met een Gambiaanse historica als copromotor. Ook andere Afrikanen waren erbij als opponent. Frederiks is blij met de zuidelijke bijdrage aan haar promotie. „Het proefschrift is uit de praktijk geboren, en dat wordt zo nog eens onderstreept.”
Gambia -niet te verwarren met Zambia- is een voormalige Engelse kolonie aan de westkust van Afrika, bij Senegal. Het land telt 1,2 miljoen inwoners, onder wie zo’n 35.000 christenen. De grote meerderheid, 90 procent, is moslim.
Als 27-jarige predikante werd Frederiks helemaal opgenomen in de methodistische gemeente waaraan ze zes jaar lang verbonden was. „Je hoorde er direct bij. Ik heb in mijn afscheidspreek gezegd dat ik blij ben geweest, soms boos, of gefrustreerd; maar nooit eenzaam. Er was een hartelijkheid waarbij kleur geen enkele rol speelde. Sommigen noemde ik mama, uit respect - de gemeente was net een grote familie.”
Naast haar predikantschap adviseerde ze de Gambiaanse raad van kerken over de verhouding tussen christenen en moslims in Gambia. Het werd een van de hoofdvragen van haar onderzoek: Hoe kun je als christenminderheid te midden van moslims op overtuigende manier getuige zijn van Christus?
In Gambia leven christenen en moslims harmonieus samen, ervoer Frederiks. Van terroristische taferelen is geen sprake. Discussies over invoering van de sharia (de strenge islamitische wetgeving) zijn er niet aan de orde. Men viert elkaars religieuze feesten mee. Frederiks: „Het kan gebeuren dat je op eerste kerstdag door een moslim wordt gebeld die je een „happy Christmas” toewenst. Andersom wensen christenen moslims een gezegende ramadan toe.”
Religieuze leiders staan in Gambia in hoog aanzien, van welke achtergrond ook, weet Frederiks. „Ik sprak een keer voor de radio over op welke manier je van God moet houden. Niet zoals je van je koe houdt, zei ik, want daarvan houd je om wat ze oplevert, om de melk of om de verkoopprijs. Van God houd je om Hemzelf. Moslims luisterden ook naar dat programma. Een van hen zei later tegen me: Nou dominee, dat geldt niet alleen voor christenen, dat geldt voor ons ook.”
Het boek van Frederiks beschrijft de bijna 550 jaar lange geschiedenis van het christendom in Gambia tegen de achtergrond van een groeiende islam. In elk hoofdstuk wordt de verhouding tussen christenen en moslims besproken.
Vanaf de vijftiende eeuw komt Gambia in aanraking met het christelijk geloof. Portugese handelaars worden opgevolgd door de eerste missionarissen, maar hun invloed blijft beperkt. Pas in de negentiende eeuw krijgen zendingsorganisaties belangstelling voor het land. De grootste groepen christenen zijn rooms-katholieken, anglicanen en methodisten.
Frederiks onderzocht hoe moslims in het verleden door christenen werden benaderd. Er zijn grofweg vier modellen geweest, stelt ze in haar dissertatie vast. Expansie: proberen de andersgelovige door evangelisatie tot het christelijk geloof te bekeren. Diakonia: dienst aan de ander, zoals bouw van scholen en ziekenhuizen, vaak in dienst van de expansie. Presentie: puur aanwezig zijn als christen, als een stil, woordeloos getuigenis tussen niet-christenen. Dialoog: actief in gesprek gaan met moslims, om ander andere te komen tot samenwerking op ethisch en maatschappelijk gebied. De promovenda evalueerde die vier houdingen, en stelt een vijfde voor, die ze ”kenosis” noemt.
In Filippenzen 2 wordt de ”kenosis”, de ”ontlediging” van Jezus, centraal gesteld. De apostel roept op deze ontlediging na te volgen. Voor Frederiks betekent dit dat christenen zich openstellen voor moslims en hun eigen identiteit mede door hen laten bepalen. „Er worden niet veel moslims christen, dat is heel simpel, en dat heeft de geschiedenis ook laten zien. Groeimodellen als van Willow Creek gaan in Gambia niet op. Vraag is dan hoe je christen bent tussen moslims: door Gods liefde zichtbaar te maken in het dagelijks leven. Door met moslims te eten, te praten, te lachen, bij hen te zijn op momenten van vreugde en verdriet. Christus legt Zijn gelijkzijn aan God af om anderen te bereiken. Ga je uit van die ontlediging, dan kun je uitstekend met moslims omgaan, zonder je eigen identiteit te verliezen. In Gambia gebeurt dit. Op een moslimbegrafenis spreek je als christen een gebed uit, zonder in discussie te gaan over de vraag of je daar wel kunt zijn.”
Zelf heeft Frederiks in gesprek met moslims anders leren denken over de eenheid van God, en over de noodzaak van vasten en regelmatig bidden. „De ander leert je vragen stellen die je zelf niet bedenkt. Daardoor verander je in een gesprek. Dit gebeurt nog te weinig, omdat het best een beetje eng is.”