Het bezweren van de dood
Het taboe op de dood brokkelt af. Thema’s als sterven, rouwen en begraven zijn bespreekbaar geworden; er wordt openhartig (en soms ongegeneerd) over gesproken en geschreven.

Tegelijk is er de onweerstaanbare behoefte de dood te bezweren door er gewoon, luchtig of zelfs provocerend over te doen. Ook als wordt ontkend dat er een leven na dit leven is, blijft de dood een koning der verschrikking die onschadelijk gemaakt moet worden.
In rouwadvertenties wordt nogal eens uit Bram Vermeulens ”Testament” geciteerd om de dood van zijn scherpte te ontdoen:
Als ik doodga, huil maar niet
Ik ben niet echt dood
Moet je weten
’t Is maar een lichaam
Dat ik achterliet
Dood ben ik pas
Als jij me bent vergeten.
Een vergelijkbare benadering van de dood is te vinden bij Harry Kuitert, een theoloog die het bestaan van een hiernamaals ontkent. In 2007 schreef hij een „vrolijk boek” waarin hij gedichten over de dood citeert en bespreekt. De titel is programmatisch: ”De dood de baas” (Ten Have).
Nog bouder liet dominee-acteur Jos Brink (1942-2007) zich uit in een interview met uitvaartorganisatie DELA. „Op mijn uitvaart is het een vrolijk samenzijn met buffetten en drank. Het ouderwetse begrafenismaal, zullen we maar zeggen, en die waren er niet voor niets. En dan maar hopen dat mensen zich mij herinneren als een man die zijn best heeft gedaan in het leven. Maar uiteindelijk geldt: Wanneer je dood bent groeien alle bomen door en is de groenteman om negen uur weer open...”
Brink, die ook pastor en stervensbegeleider was, publiceerde aan het eind van zijn leven ”Rouw op je dak” (Lannoo, 2007), een boekje over rouwen als „een proces van heling, het uiteindelijk accepteren van wat onvermijdelijk bleek.” Brink schreef „bepaald niet alleen voor mensen die leven vanuit een religieuze optiek.” De troost die bij Christus te vinden is, zal de lezer daarom pijnlijk missen.
Sobere rouwers
De theoloog en communicatiewetenschapper Anne van der Meiden beschrijft de gewijzigde houding ten aanzien van de dood in zijn boek ”In de dood kun je niet wonen” (Boekencentrum, 2007). In een toelichting zei hij: „We kunnen er niet omheen: in alles wat met sterven, begraven en rouwverwerking te maken heeft, zijn in betrekkelijk korte tijd opvallende en veelsoortige veranderingen opgetreden. Mensen praten opener over de dood, ze verwerken hun verdriet in nieuwe rituelen en staan zichzelf toe na te denken over nieuwe inzichten om uitzichtloos lijden te beëindigen.”
Hierbij past een boek als ”Wat eet je op een begrafenis?” van Jeanette Diepenbroek (Meinema, 2011). De auteur geeft een beeld van de culinaire rijkdom van rouwtradities in Nederland: „Hoe komt het dat wij in een paar honderd jaar (toch een fractie van tijd voor de mensheid) van uitbundige zeer sobere rouwers zijn geworden?” Diepenbroek concludeert: „Vergeleken met de culturen door de eeuwen heen is het sobere, gereformeerde begraven slechts een gebruik van een kleine minderheid in een korte periode.” Ze spreekt in dit verband van een modegril. „Lang rouwen met een goed afscheidsfeest bestaat al heel lang en komt in alle culturen voor.” Vandaar deze bundel met recepten „voor de moeilijkste momenten van het leven.”
In ”Een doodshemd heeft geen zakken” (Meinema, 2011) belicht theologe dr. Annemarieke van der Woude het derde aspect dat Van der Meiden noemt. De wens tot zelfbeschikking plaatst de moderne mens voor allerlei nieuwe vragen, zeker ten aanzien van het levenseinde. Kiest hij voor palliatieve zorg? Voor euthanasie? Voor het uit vrije wil stopzetten van het leven? Mag hij beslissen over de dood van een ander? „Juist omdat we kunnen kiezen houdt doodgaan ons meer dan ooit bezig”, aldus Van der Woude, die de lezer wil helpen bij het nadenken over het levenseinde.
Heidense denkers
Simon Critchley, hoogleraar filosofie aan de New York School for Social Research, grijpt in ”Over mijn lijk” (Scriptum, 2011) terug op heidense denkers uit de klassieke oudheid om de dood onder ogen te zien. Hij kiest zowel positie tegen degenen die de dood negeren en een „kortstondige vertroosting van de tijdelijke vergetelheid” in het aardse leven najagen als tegen hen die hopen op de „wonderbaarlijke redding van een leven na de dood”, zoals traditionele religies die in het vooruitzicht stellen.
Volgens Critchley is er een derde weg, die van de filosofen. „Filosoferen is leren sterven”, zei Cicero, en Critchley zegt het hem na. „Als zodanig is een voorbereiding op de dood (…) het hoofddoel van de filosofie. We volgen als het ware een leerschool voor de dood, zodat we kunnen omgaan met onze eindigheid en de vrees voor vernietiging kunnen beteugelen zonder dat we ons laten inpalmen door de belofte van een leven na de dood.”
En zo komt Critchley tot zijn eigen bezweringsformule: „Iemand die aan de dood probeert te ontsnappen, vlucht weg van zichzelf en blijft leven in onvrijheid. De dood ontkennen staat gelijk aan zelfhaat.”
Pittige les
En passant geeft Critchley christenen een pittige les mee die wél behartigenswaard is. „De enige pastorale hulp waarin mensen wérkelijk geloven, is die van de medische wetenschap. Die is er volledig op gericht om de mens met de sacramenten van medicatie en technologie een steeds langer leven te bezorgen, iets wat als de onbetwiste zegen van de moderne westerse samenleving wordt beschouwd.” Volgens Critchley zijn veel gelovige mensen daarom „in wezen atheïst.” Ze leiden een „leven tussen hoop en vrees, met enerzijds het verlangen om zo oud mogelijk te worden en anderzijds de angst dat dood niets anders dan vernietiging is.” Waarvan akte.
Verder lezen
”Stervenskunst”, William Perkins (De Groot Goudriaan, 2010).
De Engelse Puritein William Perkins (1558-1602) bespreekt in vraag en antwoord wat de dood voor een christen betekent en hoe hij er zich gedurende zijn leven op moet voorbereiden.
Andere oudvaders die over stervenskunst (ars moriendi) schreven zijn bijvoorbeeld Zacharias Ursinus (”Erinnerung, 1563, vertaald als ”Stervenskunst”, De Groot Goudriaan, 2012), Johannes Hoornbeeck (”Euthanasia ofte Wel-sterven”, 1651) en Gisbertus Voetius (”Euthanasia of wel-stervenskunst” in ”Praktijk der godzaligheid”, 1664; De Banier, 2002).
”Verder na verlies”, Joke Korteweg (Kok, 2012).
Zeven jongeren van het Wartburg College in Rotterdam schreven, samen met hun docente Joke Korteweg, over de manier waarop zij met verlies en rouw zijn omgegaan. Korte of langere tijd geleden overleed hun vader, moeder, broer of zusje. Het boek is voor een deel de neerslag van wat er in de door Korteweg opgezette rouwverwerkingsgroep van het Wartburg College gebeurt.
”Slecht nieuws, goede Boodschap. Als een ernstige ziekte ons treft”, ds. A. van de Weerd (Den Hertog, 2011).
Praktisch-pastoraal boek voor mensen die te horen hebben gekregen dat artsen niets meer voor hen kunnen doen. Ds. A. van de Weerd gaat in op wat een pastor kan betekenen voor gemeenteleden in hun ziek-zijn. Huisarts W. Bloed uit Urk beschrijft hoe er in de medische praktijk wordt omgegaan met slechtnieuwsgesprekken.
”Liever toch bezoek”, ds. P. Vermaat (Boekencentrum, 2009).
Een pastoraal en praktisch boek over allerlei zaken die verband houden met afscheid nemen, sterven en begraven. Ds. P. Vermaat heeft jarenlange ervaring in het begeleiden van families rond de uitvaart. Hij gaat in op vragen over opbaren, cremeren of begraven, het graf en de begraafplaats, de kaart en de advertentie en allerlei andere onderwerpen.
”Leven in de schaduw van de dood”, drs. P. C. Hoek (Den Hertog, 2009).
„Kleine studie van pastoraal theologische aard.” Als docent pastoraat verbonden aan het Hersteld Hervormd Seminarium deed drs. P. C. Hoek onderzoek naar de manier waarop ernstig zieken en stervenden kunnen worden bijgestaan. Hij kreeg hiermee niet alleen ambtelijk, maar ook persoonlijk te maken.
”Verdriet, dood en geloof”, C. S. Lewis (Van Wijnen, 2007).
De Engelse apologeet Lewis (1898-1963) schreef dit boekje naar aanleiding van het overlijden van zijn vrouw Joy Davidman. Om zich tegen de chaos van gevoelens en angsten en overwegingen te beschermen maakte hij notities van wat hij voelde en dacht. Het boek verscheen in Engeland in 1961 als ”A Grief Observed” onder het pseudoniem N. W. Clerk. Dat Lewis de auteur was werd pas na diens overlijden bekend.
”Waar is ons kind?” Ds. M. A. Kempeneers (De Groot Goudriaan, 2007).
De auteur probeert op grond van Schrift en belijdenis een handreiking te geven met betrekking tot vragen die zich kunnen voordoen bij het sterven van een kind, met name de vraag naar de eeuwige bestemming van het kind. Ds. Kempeneers bestudeerde het thema op exegetisch, kerkhistorisch, confessioneel en praktisch gebied.
”Samen verdrietig”, Marja Bos-Meeuwsen (Boekencentrum, 2006).
Praktisch boek over kinderen en rouwverwerking. Aan de orde komt alles wat met overlijden en begraven te maken heeft, in relatie tot kinderen. Uitgangspunt is dat kinderen die te maken krijgen met verdriet de steun van hun ouders nodig hebben. Marja Bos-Meeuwsen is orthopedagoog en moeder.
”Dichter bij het einde”, ds. R. van Kooten (Groen, 2005).
Boek waarin diep geestelijke zaken en tegelijk heel praktische onderwerpen aan de orde komen. Het bestaat uit vier delen. Het eerste deel gaat over ernstig ziek zijn, stervensbegeleiding en het sterven. Het tweede deel bespreekt het van tevoren regelen van de begrafenis, nadat eerst de vraag ”cremeren of begraven?” aan de orde is geweest. In het derde deel wordt stilgestaan bij rouw en het rouwproces, met oog voor zowel de weduwe, de weduwnaar als de kinderen en omstanders. Het vierde deel behandelt wat de Bijbel leert over de hel en de hemel.