Kerk van de Reformatie heeft één Bisschop
Paus Benedictus XVI stopt ermee. Wereldwijd maken kardinalen zich klaar voor de reis naar Rome om een opvolger te kiezen. Want de moederkerk kan en mag niet lang zonder haar opperherder zitten. Heeft toch wel wat, zo’n baas over de kerk. Missen de reformatorische kerken eigenlijk niet zo’n leider, die knopen kan doorhakken en het gezicht naar buiten is?
De kerken hebben vandaag de dag leiderschap nodig. Die verzuchting wordt nogal eens geslaakt. En niet helemaal onbegrijpelijk. Wie de verwarring en polarisatie in kerkelijk Nederland gadeslaat, kan soms verlangen naar het verleden, toen er binnen de diverse kerken mannen met verstand, wijsheid en geestelijk gezag waren die leidinggaven. Zij gingen hun mensen voor, zeiden soms waarop het stond en wisten in conflictueuze omstandigheden een doorbraak te bereiken. Ieder kan de namen invullen: dr. A. Kuyper, ds. G. H. Kersten en ds. W. L. Tukker. Van de laatste is zelfs weleens gezegd dat als de Hervormde Kerk het bisschopsambt kende, hij er zeker voor in aanmerking kwam.
Zou het inderdaad niet verkieslijk zijn dat in protestantse kerken het ambt van bisschop zou worden ingevoerd? Had de Engelse afgevaardigde op de synode van Dordrecht (1618-1619) eigenlijk niet gelijk toen hij de synodeleden voorhield dat ze de remonstranten wel onder de duim zouden hebben gehouden als ze maar –net als in Engeland– bisschoppen hadden gehad?
Pleidooi
Af en toe wordt ook in onze tijd gepleit voor de invoering van het bisschopsambt. In de jaren negentig van de vorige eeuw deed de gereformeerde kerkrechtdeskundige dr. L. Koffeman dat. Zijn suggestie werd niet overgenomen. In 2003 bepleitte de hervormde theoloog dr. J. Kronenburg in zijn dissertatie de invoering van het bisschopsambt. Zijn argument? „Er leeft meer onder mensen dan predikanten weten. Een wijze synode en een wijze bisschop kunnen luisteren naar wat op het grondvlak leeft.” Daarnaast dacht hij dat met de invoering van het bisschopsambt de eenheid in zijn pluriforme kerk beter bewaard zou kunnen worden.
Twee jaar later opperde de hervormde dr. H. de Leede het idee om een bisschop in de Protestantse Kerk in Nederland aan te stellen. Daarmee kon de band met het verleden gehandhaafd blijven en zou de kerk behoed worden voor geestdrijverij. Bovendien zou volgens dr. De Leede zo’n kerkelijke herder het beroepingswerk beter kunnen reguleren, waardoor nieuwe kandidaten gemakkelijker een geschikte gemeente binnen de kerken konden krijgen. Nog weer twee jaar later, het is inmiddels 2009, werd op een VU-symposium over kerk en recht gesteld dat een bisschop de tegenstellingen binnen de kerk, in het bijzonder de Protestantse Kerk in Nederland, zou kunnen overbruggen.
Opvallend is dat deze pleidooien veelal gemotiveerd worden door te wijzen op de verdeeldheid, of zo men wil de pluriformiteit. Dat is overigens een euvel dat zich niet alleen in de Protestantse Kerk in Nederland voordoet. Ook binnen andere reformatorische kerken is sprake van polarisatie. In die situaties wordt de bisschop gezien als de bindende factor. Hij kan de eenheid bewaren.
Daarmee komt het profiel van de gewenste ambtsdrager de facto overeen met een belangrijk deel van de inhoud van het ambt van de paus. Wat voor richtingen er ook in de Rooms-Katholieke Kerk zijn, en dat zijn er vele, in de praktijk weten alle rooms-katholieken zich verbonden aan en door de bisschop van Rome. Hij is de wereldwijde opperherder en hij is de vader van alle rooms-katholieken.
Geen enthousiasme
Ondanks de positieve aspecten die sommige protestanten aan het invoeren van het bisschopsambt zien, hebben suggesties in die richting tot nu toe weinig enthousiasme ontmoet. Ondanks de roep om leiderschap heeft geen enkele kerkelijke vergadering van een protestantse denominatie in ons land zich tot nu toe serieus gezet aan een studie of een plan om de bisschop weer een plaats te geven in het kerkelijk bestel. Waarom niet?
Heeft dat te maken met het individualisme en de vrijheidszin die de moderne mens kenmerken en die ook kerkleden in hun greep houden? Dat zal meespelen. Heeft dat te maken met het conservatieve optreden van de meeste pausen? Het is waar, de ene paus is behoudender dan de andere, maar in het algemeen remmen zij allemaal het progressieve denken in hun kerk. Ook dat zal van invloed op protestanten zijn.
Belangrijkste reden is echter dat de calvinistische Reformatie, die in Nederland een groot stempel op de vaderlandse kerk zette, heel bewust brak met het roomse bisschopsambt. Daar lagen feitelijk twee belangrijke motieven aan ten grondslag. Het meest fundamenteel was dat Luther en Calvijn het Woord centraal stelden. Dat is de norm. Het Woord van God is voor de reformatoren allesbeslissend en niet het gezag van de bisschop. Tweede overweging was dat zij ontzet waren over de manier waarop binnen de Rooms-Katholieke Kerk het ambt van bisschop functioneerde. De machtspolitiek die de opperherders voerden en hun wellustige levensstijl waren hun een doorn in het oog.
Volgens de kerkhistoricus W. Nijenhuis was het bezwaar van Calvijn en zijn leerlingen tegen het bisschopsambt meer praktisch dan principieel. In zijn boek ”Calvinus Oecumenicus” (1959) komt Nijenhuis tot deze stelligname omdat de Geneefse hervormer een briefwisseling onderhield met de Engelse anglicaanse bisschop Cranmer. Daarin geeft Calvijn allerlei adviezen over de hervorming van de Engelse kerk, maar hij zwijgt over het ambt dat Cranmer bekleedde. Als de Geneefse hervormer fundamenteel bezwaar tegen het bisschopsambt zou hebben gehad, was dat volgens Nijenhuis zeker aan de orde gekomen. Deze argumentatie van Nijenhuis is dun. Zwijgen is nog geen goedkeuren. Bovendien had Calvijn belangrijkere punten te verhandelen met Cranmer dan een discussie te starten over het bisschopsambt.
Evenzo is het beroep van Nijenhuis op de brief die Calvijn in 1554 schreef aan de Poolse koning Sigismund niet sterk. Inderdaad adviseert de hervormer van Genève dat het goed zou zijn als er één is die leiding kan geven in de Poolse kerk. Maar wie de brief goed leest, constateert dat Calvijn daarmee feitelijk iemand als een synodevoorzitter bedoelt. De leidinggevende die hem voor ogen stond, moest beslist niet de rechten van de predikanten naar zich toe trekken. En dat laatste is nu juist een voornaam kenmerk van het bisschopsambt. Hij regeert de andere ambtsdragers.
Superintendent
Ondanks de grote invloed die Calvijn had op de Reformatie in de Nederlanden hebben de eerste generaties hervormingsgezinden in ons land geworsteld met de vraag hoe het beste leidinggegeven kon worden aan de kerk. Die vraag was toentertijd onder andere heel klemmend omdat aan de ene zijde er krachtig leiding nodig was om staande te blijven tegen de vervolgingen, en anderzijds omdat er nog nauwelijks een kerkelijke structuur was.
Onder de vluchtelingen die vanwege hun geloof de wijk naar Duitsland en Engeland hadden genomen, kende men in de begintijd de superintendent, een toezichthouder op de verschillende gemeenten en ambtsdragers in een bepaald district. Men zou deze superintendent kunnen zien als de protestantse evenknie van de bisschop.
De meest bekende was Johannes à Lasco (overleden 1560), een gereformeerde theoloog van Poolse afkomst. Hij werkte een aantal jaren onder de Nederlandse vluchtelingen in Londen en later onder de Nederlandse gereformeerden in de omgeving van het Duitse Emden. Ofschoon later wel is gesteld dat men zich geen betere superintendent kon voorstellen dan à Lasco, schreef vooraanstaand gemeentelid Jan Utenhove rond 1550 vanuit Londen aan Calvijn dat de Nederlandse vluchtelingengemeente niet zat te wachten op een superintendent. Gelukkig kon hij eraan toevoegen: „De verkiezing van predikanten, ouderlingen en diakenen berust hier geheel bij de kerken.”
Ook uit anderen brieven en verslagen valt op te maken dat „de vluchtelingenkerken in hun maag zaten met de superintendent. Het was een figuur die niet in het gereformeerd kerkrecht paste”, schrijft kerkhistoricus J. Lindeboom in zijn boek over de vluchtelingengemeente in Londen.
Zodra de gereformeerde kerk in ons land structuur krijgt, spreekt zij zich daarom ook duidelijk uit tegen de superintendent. Op de synode van Middelburg (1581) wordt bepaald dat men niet zit te wachten op „hiërarchische optuiging” van de kerk. Men wil niets weten van „insienders der kercken oft superintendenten.”
Dat wordt nadien verschillende keren herhaald. Aan het begin van de 17e eeuw verklaart de classis Bolsward „dat se der supenintendentschap, majoriteit ende hooheit in dese kerken vyant sinnen ende darom ooc bereit dselve met alle middelen te beletten, verhinderen ende tegen te staen.” Niet één ambtsdrager moet toezicht houden op gemeenten en ambtsdragers, maar de classis, het collectief van gemeenten.
Samenvattend kan worden gezegd dat de kerken van de Reformatie om drie redenen zich verzetten tegen het bisschopsambt. Uitgangspunt was dat niet een individuele ambtsdrager het voor het zeggen had in de kerk, maar het Woord van God. Daarnaast waren de gereformeerden ontzet over de bisschoppelijke praktijk in de Rooms-Katholieke Kerk. Daar wilde men zich zo ver mogelijk van verwijderen. Ten derde vreesden ze dat een eventuele bisschop zich zou gedragen als autocratisch heerser. Dat wilde men vóór alles voorkomen.
Eén Meester
Die laatste gedachte resoneert ook in artikel 31 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daar worden de dienaren van het Woord niet onder toezicht gesteld van een bovenregionaal besturende bisschop, zoals in de Rooms-Katholieke Kerk. Nee, de predikanten zijn volgens deze belijdenis „altegader dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het Hoofd der Kerk.” Tussen de boodschapper en de Zender zit geen bestuurlijke tussenlaag.
Men moet ook niet de illusie hebben dat door de instelling van een bisschopsambt in kerken automatisch rust en eenheid zouden komen. De vroegchristelijke theoloog Tertullianus (overleden ca. 220) waarschuwt er al voor dat veel bisschoppen zich gedragen als haantjes en daardoor verdeeldheid in de kerk zaaien.
Dat kwaad komt overigens veel kerken niet pas binnen als het bisschopsambt wordt ingevoerd. Het kerkelijk leven is ervan doortrokken. Een aantal jaren geleden zei de Hongaars-gereformeerde Horkay Laszlö in een toespraak in Boedapest: „Of kerken nu bisschoppen kennen of niet, elke ambtsdrager vergeet heel snel dat hij maar één grote Meester heeft. En wie een meester heeft, moet dienen. Dat is wezenlijk voor het welzijn van de kerk. De eenheid wordt niet bewaard in een bisschopskerk, want een bisschop wil domineren. De eenheid wordt niet bewaard in een domineeskerk, want dominees willen vaak domineren. De eenheid van de kerk wordt alleen bewaard in een kerk met dienaren. Zij weten dat ze een Meester hebben. We hebben in de kerk geen leiders nodig, maar dienaren.”