Verwachting
Handelingen 3:25
„Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft.”
De vader noemt dezen niet meer kinderen en erfgenamen, maar verlorenen en booswichten, wanneer zij moedwillig zijn gebod verachten. Zij bedriegen zich als zij zich op hun geboorte verlaten en beroemen, terwijl zij zich verkeerd en schandelijk jegens hun ouders gedragen. Want niets beter dan een knecht en lijfeigene is hij die aan zijn ouders niet de hun toekomende eer en trouw bewijst; ja, hij is zó veel slechter dan zij, als hij naar natuurlijk recht zijn ouders meer verschuldigd was. Hieruit is geboren het overal door de profeten en apostelen gevoerde twistgeding over het zaad van Abraham en dat niet eenieder die van Abraham geboren is, ook tot het zaad van Abraham behoort, maar alleen hij die een zoon van de belofte, dat is een gelovige, is; hij zij dan Jood of heiden. Want de Joden, nu groot en verstandig geworden, beijverden zich niet de bondsartikelen en -voorwaarden na te komen en desniettegenstaande beroemden zij zich erop Gods volk te zijn en verlieten zich op de besnijdenis en op hun geboorte uit Abraham. Daartegen echter hebben niet alleen Christus en de apostelen getuigd, maar ook reeds al de profeten aangetoond, dat zij niet het zaad van Abraham waren. Dit zeggen wij ook met het oog op degenen die menen dat pas in het Nieuwe Testament van het geestelijk zaad van Abraham wordt melding gemaakt.
Heinrich Bullinger, predikant te Zürich (”Het enige en eeuwige Testament of Verbond Gods”, 1533)