Cultuur & boeken

Ramsey Nasr over vaderland en volk

Ramsey Nasr was de afgelopen jaren een spraakmakende en omstreden Dichter des Vaderlands. Bij zijn afscheid, vorige week, verscheen een bundel die diep inzicht geeft in de vaderlandse discussies van vandaag.

Enny de Bruijn
11 February 2013 08:37Gewijzigd op 15 November 2020 01:52Leestijd 5 minuten
Voormalig Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr tijdens de Dag van de Literatuur 2009. Foto ANP
Voormalig Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr tijdens de Dag van de Literatuur 2009. Foto ANP

Veel RD-lezers zullen de naam Ramsey Nasr vooral kennen van de kleine storm die opstak nadat de dichter in Dordrecht –bij de opening van de nationale Calvijntentoonstelling– een vers had voorgedragen. Ter plekke werd hij aangesproken door predikanten en SGP-politici, die hem verweten dat hij een blasfemisch gedicht had geschreven. Sommige gereformeerde toehoorders hadden echter onder al die schokkende taal de vragen van een zoekende ziel gehoord. Zoals dr. H. van den Belt het in deze krant verwoordde: „Nasr is aangelopen tegen een beeld van een god die alleen maar veroordeelt (...). Het is jammer dat hij na afloop in dit beeld is bevestigd.”

Het is vervreemdend en inzichtgevend tegelijk om te lezen hoe de dichter het zelf allemaal ervaren heeft, in het dagboek dat aan het eind van de bundel ”Mi have een droom” is opgenomen. „Meneer Staat is niet gekomen om te discussiëren, maar om te straffen. „U zult zich hiervoor moeten verantwoorden.” (...) Waarom weet ik niet, maar ik wil vriendjes worden met meneer Staat. Ik tracht hem uit te leggen hoezeer ik geraakt ben door de psalmen in de Bijbel. Ik weid uit over hun literaire kracht. Hij schudt zijn hoofd. ”Het is de waarheid hoor.” Het is alsof je met een kind staat te praten.”

Nasr is een boze dichter met een boodschap. Hij mag democratisch gekozen zijn, hij heeft zich de afgelopen periode eerder de rol van een profeet aangemeten dan die van een volksvertegenwoordiger. In de vier jaren van zijn ambtstermijn heeft hij veel mensen tegen de haren ingestreken, veel woedende gedichten geschreven en tal van partijen tegen zich in het harnas gejaagd. Misschien vormen zijn poëzie en zijn 
dagboek juist daarom zo’n goede spiegel van maatschappelijke discussies.

Het is overigens een prestatie op zichzelf dat Nasr met zijn gedichten alle lagen van de bevolking bereikte. Hij gebruikt even makkelijk plechtstatige negentiende-eeuwse taal als futuristische straattaal, hij schrijft evengoed over Calvijn en Vermeer als over Mulisch en Vinkenoog, hij is –als acteur– een meester in het voordragen en tot leven wekken van poëzie, en hij heeft een uitstekend ontwikkeld gevoel voor actuele discussies in de samenleving. Hij geeft als het ware het versleten genre van het gelegenheidsgedicht nieuwe gloed.

Wat duidelijk wordt als je zijn dagboek leest: Nasr heeft zich allerminst met een jantje-van-leiden van zijn ereambt afgemaakt. Dagen, nachten, soms weken loopt hij te tobben over de juiste woorden, de juiste toon. Die toon is veelal scherp, nietsontziend, onthullend, zowel in zijn gedichten als in zijn toespraken.

Woedend is zijn redevoering op het Malieveld, waar kunstenaars protesteren tegen de voorgenomen bezuinigingen in de cultuursector. Schokkender nog –en hier niet citeerbaar– zijn gedicht over het kindermisbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. Maar de allergrootste groep in de samenleving valt hij aan met ”Mijn nieuwe vaderland”, geschreven bij de beëdiging van het kabinet-Rutte I: „Ik eer mijn leiders hemelhoog/ en ’t hoogst zit een fascist/ die u en mij zolang gedoogt –/ zolang als hij beslist.”

Wie zulke dingen schrijft –op de wijs van ”Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit”– en zelf bovendien half Palestijns van afkomst is, weet wat hij over zich afroept. Van een bloemlezing uit de reacties is een collage gemaakt, eveneens in de bundel ”Mi have een droom” opgenomen. De meest gematigde voorbeelden: „Weg met die linkse fascist”, „Wat een walgelijk gedicht”, „Voor welk vaderland dicht deze meneer eigenlijk?”

Dat laatste is precies de vraag die als een rode draad door de bundel ”Mi have een droom” loopt. Wat betekent het nu om een Nederlander te zijn? Zuiverheid van bloed bestaat niet, zo benadrukt de dichter voortdurend, we zijn allemaal onzuiver, gemengd. Maar wat is het dan wél dat ons onze eigenheid geeft? Nasr zoekt het antwoord onder meer in onze herinneringen, ons verleden – vandaar wellicht zijn fascinatie voor de grote dichters en schilders uit de Nederlandse traditie, maar ook voor de Bijbel en het calvinisme.

Zijn eerste gedicht stelt meteen de allergrootste vraag aan Nederlanders: wat blijft er over als je afrekent met het geloof, de traditie en de moraal van het verleden? „(...) uit dat gat – daar werden wij geboren/ kevin, ramsey, dunya, dagmar, roman en charity/ als bij toverslag kwamen wij tevoorschijn/ bungeejumpend, met oranje opblaashamers/ gillend en krijsend en antidepressief/ of zwijgend voor een breezer gegangbangd/ welkom in nederland vakantieland/ ja dat krijg je ervan, dit volk houdt men over/ wanneer je de schuld uit ons lijf ramt/ we vullen de holte met glimmende leegte.”

Vandaar ook zijn aanklacht van de Nederlanders in het opiniestuk ”Normen en waarden”: „Normloosheid is langzaamaan deel van ons wezen aan het worden. Niemand hoeft een Nederlander de wet voor te schrijven. Wij allen hebben recht op de allerindividueelste beleving van de allerindividueelste vrijheid. Om die te garanderen moeten anderen aan banden worden gelegd.” Iedereen doet mee, de media (met hun doorgeslagen amusementsprogramma’s) de politici (met hun kiezersangst), maar ook elke Nederlander afzonderlijk.

De gouden eeuw heeft niets meer met onze huidige identiteit van doen, vindt Nasr, maar „zonder afkomst zijn we veroordeeld tot bijziende leiders, die enkel denken op de korte termijn.” Wat er dus nodig is? „Iemand die ons het gevoel geeft dat er normen en waarden zijn die boven onze persoonlijke vrijheid uitstijgen, en die reageert wanneer deze normen en waarden worden overschreden.”

Kijk, daar heb je dan toch een Dichter des Vaderlands voor. De eerbied voorbij, maar prekend voor een volk dat naar geen dominees meer luisteren wil.


Ramsey Nasr, ”Mi have een droom. Alle vaderlandse gedichten”; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2013; ISBN 978 90 234 7478 4; 294 blz.; € 19,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Vond je dit artikel nuttig?

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer