„Velen herdenken ramp niet jaarlijks, maar dagelijks”
Precies 60 jaar na de watersnood is ook in Kruiningen die ramp herdacht. „Maar”, zei burgemeester Huisman vrijdagmiddag, „in ontelbare harten wordt de ramp niet jaarlijks herdacht, maar dagelijks.”
De zaal van het dorpshuis in Kruiningen zit goed vol, meest met senioren en schoolkinderen. C. de Jonge van het Comité herdenking watersnoodramp Kruiningen opent de bijeenkomst en wenst daarbij in het bijzonder de nabestaanden van degenen die omkwamen sterkte toe.
„Op 31 januari 1953 gingen de mensen naar bed en vonden ze het heerlijk om naar het geluid van de stormwind te luisteren. Daarna was het nooit meer fijn om het geluid van harde wind te horen”, zegt burgemeester Huisman. „Het water sloeg gaten in de dijken, maar ook in de harten en gezinnen van velen. De ramp is een breuklijn in de Zeeuwse geschiedenis: er is een tijd vóór en een tijd ná de ramp.”
Het wordt heel stil in de zaal als comitélid Sjaak van Loo zijn diapresentatie over de watersnood laat zien. De gevolgen van de ramp worden pijnlijk zichtbaar. Gaten in daken van huizen laten zien hoe mensen in doodsnood hebben gevochten voor hun leven. Uiteindelijk overleefden 64 mensen de ramp niet.
Matty Jansen en Olivier Boeder van de Dr. A. Comrieschool lezen samen met enkele leerlingen van de andere Kruiningse basisscholen de namen voor van de slachtoffers. De oudste was 88 jaar, de jongste nog maar 16 dagen.
Oud-premier Balkenende geeft de namen een gezicht. Hij vertelt hoe zijn vader hem meenam naar de begraafplaats in Biezelinge. „Hij liet mij de steen zien met daarop de namen van zijn oom en tante en hun 13-jarige dochter Willy Balkenende. Dat maakte op mij een onuitwisbare indruk.” Ze woonden op boerderij De Hoge Moer in de polder van Kruiningen.
Na de toespraak van de oud-politicus gaan alle aanwezigen in een stille tocht naar het watersnoodmonument bij de Johanneskerk. Daar onthult Balkenende de plaquettes met de namen van de slachtoffers, waarna er bloemen worden gelegd. Comitélid De Jonge: „Ik ben enorm dankbaar én ontroerd dat we door deze plaquettes de mensen in naam weer terug hebben kunnen brengen naar Kruiningen.”
’s Avonds wordt in de Johanneskerk een bijeenkomst gehouden ter nagedachtenis aan alle slachtoffers uit de huidige gemeente Reimerswaal. Ook daar houdt de burgemeester een toespraak en worden de namen van de slachtoffers voorgelezen. Daarnaast heeft een vraaggesprek plaats met een ooggetuige van de ramp die Zuid-Beveland trof.
De sprake uit de stormvloed
„De zee is als een zeer ontzaglijk wezen…” Zestig jaar geleden overrompelde de zee de dijken, de polders, de dorpen. Zuidwest-Nederland heeft het vrijdag herdacht: de watersnood van 1953. De ramp. Stavenisse luisterde naar de boodschap van Marinus Nijsse: „Nog hoger wast de vloed, de mens is machteloos (…) Gij gebiedt de woeste baren. Gij houdt Zélf de teugels vast.”
De ”Toonschildering over 1953 De Ramp” van de Zeeuwse dichter, op muziek gezet door Flip Veldmans, wordt door een projectkoor onder leiding van P. H. Heijboer ten gehore gebracht tijdens de herdenkingsbijeenkomst in de hervormde kerk. Stil luisteren de honderden mensen als de zangers en hun organist het razen van de storm en de emoties uit de rampnacht vertolken: „De golven wentelen met grote kracht (…) De radeloze mens klimt op de daken…”
Zo wás het, in die bange nacht die het Thoolse dorp nooit vergeten zal. Straks, buiten, in de regen, zullen kransen worden gelegd onder de plaquette die in een steunbeer van de kerktoren is aangebracht: door burgemeester W. Nuis en zijn vrouw, door een man uit het Amerikaanse Salt Lake City, door vertegenwoordigers van een Poolse gemeente, van de luchtstrijdkrachten, van de jongerenraad, de heemkundekring en de openbare school. Ter gedachtenis. Stavenisse betreurde 156 doden: 153 inwoners en 3 mensen van buiten het dorp.
M. Brand-Letzer was nog jong toen; 8 jaar. De vijf gezinsleden wisten de bovenverdieping op tijd te bereiken. Beneden knapten de ramen onder de druk van het water. In het trapgat kwam de zee steeds hoger; tot boven de laatste tree. „Bang ben ik niet geweest. Pas later besefte je goed wat er was gebeurd.” Twee klasgenootjes kwamen om.
De 16-jarige Heino van Haaften leest uit een Thoolse gedichtenbundel het ”Gebed voor land van wind en water”: „Als ik bij de dijk het water hoor klotsen, gebeurt het vaak dat mijn gedachten botsen…”
„Had en heeft deze ramp ons iets te zeggen?” Ds. L. Quist, die in Stavenisse werd geboren, herinnert zich dat die vraag steeds weer aan de orde kwam toen hij meehielp bij het herstel van de zeedijk. „Sommigen beschouwden de combinatie van storm en springvloed als toeval. Gelukkig zagen de meesten er de hand van God in.”
„Heeft deze ramp ons dichter bij God gebracht?” vraagt de emeritus predikant zich af. „Ik ben geen oordeler, maar als ik het kerkbezoek in onze hervormde gemeente zie, vrees ik het ergste. En de vele kerkgangers die er in ons dorp gelukkig nog zijn? Die mogen wel extra goed opletten: God heeft geen lust in onze dood, maar in onze bekering. De alles wegvagende waterstroom is een beeld van het eindgericht.
Ook na de ramp mocht het lieflijk Evangelie in het dorp weer verkondigd worden: Wend u naar Mij toe. Is het ons tot schuld geworden als we er niets mee deden? Wat een wonder als de Heere Zich door Zijn Woord en Geest laat vinden. Er zijn hier bij de ramp mensen omgekomen die toch gered zijn. Ze zijn thuisgekomen in het Vaderhuis met zijn vele woningen.”
Zo staat het ook in ”Ein Deutsches Requiem” van J. Brahms, gezongen door het koor: „Selig sind die Toten die in dem Herrn sterben…” (zalig zijn de doden die in de Heere sterven).