Dr. Van Vlastuin: Woord is geestelijk en roept ervaring op
WEZEP – Het Woord van God hoeft niet vergeestelijkt te worden, want het ís puur geestelijk. Echt Schriftuurlijke prediking opent dan ook de geestelijke diepten van het Woord en roept ervaring op, zo stelt dr. W. van Vlastuin in zijn nieuwste boek ”Naar het hart van Jeruzalem”.
Dr. Van Vlastuin, docent aan het Hersteld Hervormd Seminarium in Amsterdam, publiceert de laatste jaren regelmatig over het werk van de Geest. In zijn boeken ”Wordt vervuld. Over het werk van de Heilige Geest” (2009) en ”Word vernieuwd. Een theologie van persoonlijke vernieuwing” (2011) zet hij de Bijbels-reformatorische geloofsleer uiteen aangaande rechtvaardiging en heiliging en gaat hij positief-kritisch in op de uitdaging van de charismatische beweging.
Zijn boek ”Naar het hart van Jeruzalem. De betekenis van de geestelijke gemeenschap met Christus voor de prediking” (uitg. Den Hertog, Houten) behandelt de aard van de bevindelijke prediking, de „binnenkant van het geloof.” Hij onderzoekt de betekenis van de ”unio mystica” (de geestelijke eenheid met Christus) voor de prediking aan de hand van vier momenten: de openbaring van de Drie-enige God, de samenhang van Christus als Koning met Zijn Rijk, de verhouding tussen Woord en Geest en het functioneren van de geestelijke geloofseenheid met Christus in de mens (wedergeboorte, gevoelsleven).
In de gereformeerde traditie wordt het werk van de Geest vaak beschouwd als behorend tot het thema van de toe-eigening. Soms ontstaat de indruk dat Christus het fundament voor het heil heeft gelegd, maar dat de Geest het nog moet toepassen. Dr. Van Vlastuin stelt echter dat Christus’ werk niet mag worden beperkt tot de verwerving van een mogelijkheid voor onze zaligheid die pas later werkelijkheid gemaakt moet worden. „We mogen voluit zeggen dat Christus ons zalig maakt.”
In theologie, prediking en beleving is evenwicht nodig tussen de Koning en het Koninkrijk, aldus dr. Van Vlastuin. De notie van Gods Koninkrijk biedt volgens hem tegenwicht aan de gedachte dat het heil zich op een abstracte wijze in de ziel van de christen voltrekt, zonder enige relatie met het bredere werk van God in schepping en herschepping, de wedergeboorte van hemel en aarde.
De schrijver ontwikkelt een kader waarin heilsplan, heilsgeschiedenis en heilsorde functioneren vanuit het centrum van de geloofsgemeenschap met Christus. „De prediking dient op te komen vanuit de vervulde heilsgeschiedenis, het eenmalige en volbrachte werk van Christus. Wij staan niet vóór Golgotha, maar erachter.”
De gemeenschap met Christus is onlosmakelijk verbonden met het heilbrengende Woord in de kracht van de Geest. „Het Woord is geen dode letter, maar levend en krachtig, tegenover dode zondaren. Daarom heeft men in de Reformatie Woord en Geest dicht bij elkaar gehouden. De Reformatie nam positie in tegenover Rome en tegen de dopers. Terwijl Rome de Geest in beheer gaf bij de kerk, en de dopers de Geest losmaakten van het instituut kerk, sprak de Reformatie over de samenhang van Woord en Geest.”
Dit is balanceren op het scherp van de snede, want de relatie tussen Woord en Geest kan gemakkelijk scheef worden getrokken. Dit kan doordat het Woord de werkelijkheid van de Geest wegdrukt, zodat er beschouwende preken ontstaan die niet in staat zijn om het hart van allen te raken. Omgekeerd kan het Woord ook alle kanten op worden gebogen waardoor de indruk van een soort overgeestelijkheid ontstaat.
Het spreken over de wedergeboorte als zodanig kan niet afgedaan worden als ”wedergeboortetheologie”. Predikanten zijn dienaren van de Geest die mogen aanwijzen wat de effectiviteit van Zijn werk in harten van mensen is. Juist op deze manier blijkt het wonder van de nieuwe geboorte enerzijds en het verschil met alle menselijke religie anderzijds. „De manier waarop de wedergeboorte ernstig wordt genomen, hangt ook samen met de manier waarop er ernst wordt gemaakt met de doodstaat van de mens. Als er niets anders wordt verkondigd dan de ernst van onze doodstaat en de noodzaak van een wonder dan ontbreekt een wezenlijke dimensie in de prediking. De diepe realiteiten van onze geestelijke dood en het wonder van Gods genade kunnen niet zelfstandig verkondigd worden zonder dat de dynamische kracht van het Woord als een zaad van de wedergeboorte functioneert.”
De schrijver doet een pleidooi voor de juiste waardering van de ziel. Het werk van de Geest is gevoelvol van aard, al staat het gevoel ook onder kritiek van het Woord. De inwoning van de Geest is verder effectief, zo betoogt de schrijver. „Het besef van de effectiviteit van de inwonende Geest leert ons dat de genade niet opgaat in een bleek geloof, maar concreet gestalte krijgt in ons hart en zo in ons hele leven. De Geest maakt voor onze jongeren concreet wat bekering inhoudt. Bekering lijkt vaak een abstract begrip dat niets te maken heeft met het leven van alledag, maar de uitwerking van de vrucht van de Geest laat ons zien dat de godzaligheid juist in het leven van alledag functioneert.”