Bewaring
Ezechiël 9:4
„En de Heere zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden dezelve gedaan worden.”
Bewaring en beveiliging zijn het doel van dit tekenen op de voorhoofden, zoals de Heere Zelf verklaart in het volgende vers: „Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe. Maar genaakt aan niemand, op dewelken het teken is.” Zo’n bevel, dat bedoeld is tot bewaring en beveiliging, lezen we ook in Openbaring 7:3: „Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden.” Het schijnt dat hierop ook gezinspeeld wordt door de profeet Joël. Want als hij van de naderende ondergang van Jeruzalem heeft geprofeteerd, voegt hij eraan toe: „En het zal geschieden, al wie de Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden” (Joël 2:32).
Daarom, als de Heere gezegd heeft: „Zij zullen, te dien dage, Mij een eigendom zijn” (Mal. 3:17), laat Hij erop volgen: „Ik zal hen verschonen, gelijk als een man zijn zoon verschoont, die hem dient”, en dan volgt: „Dan zult gijlieden wederom zien, het onderscheid tussen de rechtvaardige en de goddeloze, tussen dien, die God dient, en dien, die Hem niet dient.” Wat is dit een gunstige bewaring van dat geringe overblijfsel naar de verkiezing Gods.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(Uit een preek over Ezechiël 9:4, 1746)