Opinie

Christen medeschuldig aan schrappen vloekverbod

Als gevolg van de dubbele draai die de VVD maakte, wordt nu toch het verbod op smalende godslastering uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt. Dat is geen ramp, zo maakte NRC Handelsblad deze week duidelijk. „God is echt wel voldoende beschermd.”

W. B. Kranendonk
17 December 2012 07:05Gewijzigd op 15 November 2020 00:50
Foto Bond tegen vloeken
Foto Bond tegen vloeken

Laat direct duidelijk zijn: zo ver zat de redactie van NRC Handelsblad er niet naast. Alleen de lijdende vorm in de kop van het NRC-artikel (God wordt beschermd) is misplaatst. God behoeft geen bescherming. Dat is zonder meer waar. De Heere zorgt voor Zijn eigen eer. Het is niet nodig dat daar een mens aan te pas komt.

Maar daarmee is bepaald niet gezegd dat het schrappen van het artikel tegen smalende godslastering (art. 147 sub 1 Wetboek van Strafrecht) gerechtvaardigd is. Met de stelling „God is echt wel voldoende beschermd” wilde NRC Handelsblad het wegstrepen van het artikel goedpraten. Waarbij in die stelling van de grootste landelijke avondkrant wel het nodige cynisme doorklonk. Immers, de redactie laat blijkens haar publicaties weinig gelegen liggen aan God; het valt zelfs te betwijfelen of ze überhaupt wel in het bestaan van een persoonlijke God gelooft.

Niet nieuw

Nieuw is die argumentatie voor het weren van het verbod op smalende godslastering niet. Met ongeveer hetzelfde argument verzette de liberale minister van Justitie Anthony Ewoud Modderman zich in 1881 tegen invoering van zo’n strafrechtelijke bepaling. „Ik meende, dat het sedert lang vaststond, dat God Zijn regten Zelf wel weet te handhaven. Daar heeft het Opperwezen ons niet voor nodig.”

Alleen was Modderman wel duidelijker dan de NRC over wat hij met God bedoelde. „God die gelijk is aan de natuur, is uiteraard onmogelijk te beledigen, te belasteren of te loochenen.” Van een persoonlijke God wilde Modderman ook niets weten.

Dat sloot aan bij het heersende denkklimaat. Immers, twee jaar eerder dichtte Willem Kloos zijn roemruchte regels:

„Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten/ En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon.”

Ironische redering

Net zoals toen zijn er nu genoeg mensen die wel geloven in iets dat boven ons mens-zijn uitstijgt. Dat ”iets” mag ieder die dat wil best ”god” noemen. Maar van een almachtige, persoonlijke God Die hemel en aarde bestuurt en Die regeert over alle mensen wil men niet weten.

En als je dan in zo’n God gelooft, moet je Hem niet met regelgeving extra beschermen, vindt men. Zo’n God zou dan immers ook prima in staat moeten zijn om Zijn eigen zaken te regelen, zo is de redering. Dat moet toch voor iemand die in Hem gelooft voldoende geruststellend zijn?

Met die bijna ironische redering laat de seculiere mens ten diepste zien geen respect te willen hebben voor God. Immers, wat een mens dierbaar is en wat hij hoogacht wil hij toch zo goed mogelijk behandelen?

De vraag of de eer van God betoond wordt en gehandhaafd blijft, interesseert de moderne mens helemaal niets. Feitelijk heeft hij God vogelvrij verklaard. Als het fout gaat, als God beledigd wordt, moet Hij dat Zelf maar opknappen.

Waarbij het overigens maar de vraag is of de moderne mens werkelijk gelooft dat er geen God is. Zou het verzet tegen alles wat met kerk, godsdienst en geloof te maken heeft niet uit wensdenken voortkomen? Zou dat ook niet de achtergrond zijn van de gretigheid waarmee niet-christelijke partijen het vloekverbod willen schrappen? De Britse schrijver Aldous Huxley zei eens: „Ik denk dat God een illusie is omdat ik niet wil dat Hij bestaat.”

Heiligheid

De gedachte dat de Heere God Zelf wel Zijn eer hooghoudt en dus een verbod op vloeken overbodig is, doet echter geen recht aan de verplichting die er vanwege Zijn heiligheid voor ons mensen is. Het is tekenend dat de moderne mens ook geen enkel besef heeft van wat Gods heiligheid inhoudt. Voor de seculiere mens is niets heilig, dan alleen zijn eigen ik. Dat mag niet geschonden worden; dat is onaantastbaar.

Al staat het vast dat de Heere Zijn eigen eer zoekt, mensen zijn wel gehouden Zijn heilige Naam niet dan met vreze en eerbied te gebruiken (antw. 99 van de Heidelbergse Catechismus.) Daarom luidt het derde gebod van Gods wet: „Gij zult de Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.”

Hoe ernstig het lasteren van Gods naam is, zegt de Heidelbergse Catechismus ook. „Er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering van Zijn Naam” (antw. 100). Er kan dus geen enkel misverstand zijn over de ernst van het kwaad.

Tegen die achtergrond is het ernstig dat het verbod op smalende godslastering uit het Wetboek van Strafrecht is gehaald. Dat is een ernstig symptoom van de secularisatie van onze samenleving.

Handhaving

Natuurlijk hebben voorstanders van het schrappen van dit artikel een punt als ze zeggen dat handhaving bijna onmogelijk is. Processen als gevolg van aanklachten tegen misbruikers van die ene Naam liggen ook ver achter ons.

De laatste keer dat er een proces tegen een godslasteraar werd gevoerd, was tweede helft jaren zestig. Toen werd Gerard van het Reve gedaagd omdat hij God vergeleek met een ezel. Na een langdurige procedure sprake de Hoge Raad hem in 1968 vrij. Er zou volgens het hoogste rechtscollege pas sprake zijn van een strafbaar feit bij uitdrukkelijke opzet tot het beledigen van God. En dat viel toch maar moeilijk te bewijzen.

Maar ondanks de problematische handhaving –op zichzelf al een veeg teken– is daarmee nog niet gerechtvaardigd dat het artikel wordt geschrapt. Juist door een bepaling tegen het vloeken in de wetgeving op te nemen, maakt de overheid duidelijk dat de Naam van God heilig is. Dat wordt nu losgelaten doordat een meerderheid in de Kamer het artikel op smalende godslastering wil schrappen.

Het is begrijpelijk dat het christenen erg aan het hart gaat dat dit artikel verdwijnt. Het symboliseert opnieuw dat God in onze samenleving heeft afgedaan. Het demonstreert ook dat seculieren weinig rekening willen houden met de godsdienstige overtuiging van hun medemensen. En zo kan men eindigen in een treurmare. De beschuldigende vinger wijst dan naar modern liberalen voor wie de vrijheid van meningsuiting het hoogste goed is.

Te vaak gezwegen

Er is echter ook een andere kant. De vraag is namelijk of christenen zelf ook niet hebben bijgedragen aan de teloorgang van het vloekverbod.

Nee, natuurlijk niet in formele zin. Christelijke partijen hebben steeds gestreden voor handhaving van het vloekverbod. En terecht. Van alle mensen, maar zeker van christenen, mag worden verwacht dat ze pal staan voor de Naam en de eer van de Heere. Zeker is dat het protest in raadzalen en parlementszalen duidelijk klonk.

Maar er is meer. Wie kent niet de ongemakkelijke gevoelens als hij of zij in zijn omgeving iemand hoort vloeken? Moet je er nu wel iets van zeggen of niet? Inderdaad, ook hier geldt: men moet tijd en wijze weten. Maar hoeveel mensen doen er uit valse schaamte, gemakzucht of uit angst om impopulair te worden niet het zwijgen toe? Terwijl ze juist zouden moeten spreken.

Of nog sterker, wie is werkelijk van slag als hij in zijn omgeving hoort vloeken? Of zijn veel christenen er inmiddels aan gewend dat dit nu eenmaal gebeurt? Zij kijken er niet echt meer van op. „Sommige mensen raken helemaal upset als ze horen schelden op hun moeder. Volkomen begrijpelijk. Maar ze knipperen nog niet met hun ogen als de naam van God, hun Vader, wordt misbruikt”, zei de bekende radiopastor Okke Jager jaren geleden al.

Juist in onze sterk geseculariseerde samenleving, waar inmiddels een generatie is opgegroeid zonder enige kennis van God en geloof, kunnen gesprekken over vloekgedrag nogal eens onverwacht positieve reacties oproepen.

Er zijn mensen die uit gewoonte vloeken; die de Naam van God gebruiken als een soort stopwoord en die zich niet bewust zijn van de reikwijdte van hun woorden. Als hun wordt uitgelegd dat ze met hun woorden mensen kwetsen en Gods eer aantasten, kan dat soms een gedragsverandering teweegbrengen.

Natuurlijk is dit niet in alle gevallen zo. Er zijn ook mensen die een kritische opmerking over hun taalgebruik juist interpreteren als een aansporing om nog grover in de mond te worden.

Van groot belang daarbij is de toonzetting. Is die scherp afkeurend, dan zal de bereidheid om de taal te kuisen niet groot zijn. Is ze bewogen, dan kan er soms een positieve reactie volgen. En daar schort het nogal eens aan.

Wie alleen maar een verbod uitspreekt, zet de moderne mens direct op scherp. Die laat zich immers niet zo gauw iets gezeggen; zeker niet iets wat hem beperkt in de vrijheid van meningsuiting.

Vrijmoedig spreken

Maar er is wel een andere weg. En helaas hebben christenen die lang niet altijd gekozen. Daarmee hebben zij ook medeverantwoordelijkheid aan het schrappen van het vloekverbod. Christenen hebben te weinig uitgelegd wat die ene Naam voor hen betekent. Waar het door komt? Schaamte? Schuchterheid? Het is een feit dat christenen zo weinig vrijmoedig spreken over de Naam van God.

Iedere kerkganger is eraan gewend dat de Wet van de Tien Geboden begint met de woorden: „Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.” Dat was niet alleen een herinnering aan de bevrijding uit de slavernij waardoor de Heere Zijn trouw aan het verbond betoonde. Het was ook een opmerkelijke openbaring.

Met die woorden gaf de Heere Zijn Naam prijs. Daardoor is Hij kenbaar. Hij is niet zomaar een god in de rij der goden van de volken. Door Zijn Naam te openbaren toont Hij Zijn grote liefde voor Zijn kinderen. Calvijn schrijft: „Hoe bemint ons de Heere dat Hij Zijn naam leent.” Met die Naam is Hij present in de zondige wereld en legt Hij Die op de tong van zondige mensen. Zij mogen die naam met eerbied gebruiken.

Zeker, door Zichzelf met Zijn Naam te laten kennen, geeft Hij ook tegelijk de grote afstand tussen Hem en het schepsel aan. Hij is de Heere, de Schepper, Regeerder en Bezitter van ons leven. Door die Ene Naam is er verlossing en zaligheid. Daarom moet Hij geëerd worden.

Is nu juist niet het manco van veel christenen dat ze zo weinig goed van de Heere spreken? Dat ze zo weinig aan de wereld duidelijk maken hoeveel die Naam hen waard is?

Wie vanuit een beleefd geloof in die Naam spreekt over God en waarschuwt tegen misbruik, legt vaak de smaders van die Naam het zwijgen op. De Bond tegen vloeken voerde jarenlang strijd tegen de overtreding van het derde gebod met de slogan: Spreek vrijmoedig over God, maar misbruik nooit Zijn Naam. Met het laatste weten veel christenen wel raad. Misbruik van die naam, vloeken mag niet. Maar op het punt van het eerste, het vrijmoedig spreken, schoten ze vaak tekort. Om die vrijmoedigheid mag gebeden worden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer