„Focus op vermogen maakt nivellering effectiever”
Als men iets aan de financiële ongelijkheid in Nederland wil doen, is het beter om te kijken naar de ongelijkheid in vermogen in plaats van ongelijkheid in inkomen, stelt prof. dr. Johan Graafland.
Nederlanders werden in de afgelopen weken verrast door de kabinetsplannen voor rigoureuze nivellering. Afgezien van de ongelukkige vorm –vergroting van de inkomensafhankelijkheid van de zorgkosten– moest iedereen die bovenmodaal verdient even knipperen met de ogen. De daling van inkomens rond de 60.000 euro per jaar logen er niet om. Vooral VVD-kiezers voelden zich geweldig in hun hemd gezet: daarvoor hadden zij niet op Rutte gestemd. Gelukkig heeft de kersverse regering de maatregel teruggedraaid en excuses aangeboden. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
Maar nu de mist opgetrokken is, blijft de vraag staan: is nivellering in Nederland echt nodig? Uit onderzoeksrapporten blijkt immers dat de inkomensongelijkheid in Nederland tot de laagste in de hele wereld behoort. Bovendien is het niveau in de afgelopen tien jaren niet gestegen. Eerder het tegendeel. En verder weten wij allang dat nivellering de prikkel om te werken vermindert.
Toen ik dertien jaar geleden bij het Centraal Planbureau werkte, was dat al de uitkomst van het model dat ik met mijn collega’s ontwikkeld had en ook de recente planbureaumodellen geven deze uitkomst. Dat was ook een van de reden waarom verschillende CDA-economen juist voor een tegengestelde beweging pleitten, namelijk om het huidige belastingstelsel met oplopende tarieven om te vormen tot een vlaktaks.
Eerder heb ik bepleit dat een vlaktaks zowel onrechtvaardig als onverstandig is. Van een vlaktaks profiteren de hoogste inkomensgroepen het meest. Verder is bekend dat een dergelijk stelsel niet efficiënt is. Een reden is dat lagere inkomensgroepen sterker reageren op veranderingen in netto-inkomen dan hogere inkomensgroepen.
Een andere reden is dat het nut van inkomen afneemt als het inkomen stijgt. Dat blijkt ook uit internationaal onderzoek, dat laat zien dat het vergroten van inkomensongelijkheid mensen gemiddeld genomen niet gelukkiger maakt. Dit heeft wellicht ook te maken met een andere bevinding in economisch onderzoek dat landen met grote inkomensgelijkheid zoals Nederland en de Scandinavische landen een gezondere bevolking hebben, minder criminaliteit en meer sociale mobiliteit. Want door inkomensgelijkheid heeft een groter deel van de bevolking de kans om goed onderwijs te genieten.
In een globaliserende wereld is dit van groot belang voor de concurrentiepositie van een land. Daardoor werkt inkomensgelijkheid ook positief uit op de economische groei. Gegeven deze stand van zaken is het niet logisch om de inkomensongelijkheid in Nederland te vergroten door een vlaktaks.
Maar moeten wij om die redenen de inkomensverdeling dan niet juist verder egaliseren? Strikt genomen zou dat logisch zijn: als je tegen meer inkomensongelijkheid bent, dan ben je dus voor meer inkomensgelijkheid. Toch aarzel ik. Want ik denk dat dit verband niet lineair is. Hoewel vergroting van de inkomensongelijkheid negatief uitpakt, kan hetzelfde gebeuren als het stelsel te veel de andere kant op beweegt. Als dat zo is, betekent dit dat de huidige mate van progressiviteit in het inkomstenbelastingstelsel zo gek nog niet is.
Als men toch iets aan de ongelijkheid in Nederland wil doen, is het daarom beter om te kijken naar de ongelijkheid in vermogen in plaats van in inkomen. Want hoewel de ongelijkheid in inkomen in Nederland relatief beperkt is, zijn de vermogens volgens onderzoek uit 2011 van de universiteit van Bamberg in Nederland wel ongelijker verdeeld dan in andere landen. Bijvoorbeeld, terwijl de rijkste 5 procent van de Belgen 24 procent van het vermogen in dat land bezit en in Duitsland 30 procent, bezit de rijkste 5 procent Nederlanders 42 procent van het vermogen.
Vanuit dat perspectief is het niet zo gek dat de hypotheekrenteaftrek voor hoge inkomensgroepen in kleine stapjes wordt afgebouwd. Want dat zal mogelijk een drukkend effect hebben op de waarde van de huizen van vermogenden. Ook het feit dat sommige gemeenten de onroerendezaakbelasting verhogen kan bijdragen aan het egaliseren van vermogens. Zo’n belasting is lastig te vermijden voor de meeste vermogenden, want een mooi huis laat zich moeilijk door belastingtrucs verstoppen.
Verder ligt het voor de hand om de belasting op vermogen te verhogen. Maar op dit punt aarzel ik. Want met de vaste rekenrente van 4 procent die de overheid hanteert bij de vermogensbelasting wordt bij de huidige rente van 2 procent maar liefst 60 procent wegbelast (voor zover het vermogen boven de belastingvrije drempel uitstijgt). Met een inflatie van 2,5 procent teert het financieel vermogen dus per jaar in waarde in met 1,7 procent per jaar. Zou de belasting op vermogen nog verder worden verhoogd, dan wordt de prikkel om te sparen wel erg gering. Het voordeel is natuurlijk wel dat dit de consumptie aanjaagt, wat met de huidige recessie misschien wel goed is.
Een laatste maatregel om de verschillen in inkomens te verminderen, is verhoging van de erfbelasting. Voor een calvinist is het immers verwerpelijk als men rijk kan worden zonder er iets voor te hoeven doen. Want in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, niet in het zweet des aanschijns van uw ouders.
De auteur is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg.