Prof. Beatrice de Graaf: Veiligheid geen doel, maar middel
Nederland is vandaag twintig keer veiliger dan in de middeleeuwen. Maar waarom vóélen we ons dan niet veiliger? Het antwoord: er is vandaag te veel veiligheid.
Het nieuwe kabinet staat voor de zware opgave om ongekend veel te bezuinigen. Maar waarop de regering ook gaat bezuinigen, niet op veiligheid. Het kabinet-Rutte II trekt juist 250 miljoen euro uit voor extra agenten, cameratoezicht en de invoering van minimumstraffen. Allemaal zaken waar met name de VVD zich sterk voor maakt.
Volgens veel veiligheidsexperts zijn dit echter onzinnige maatregelen. Zo haalt Bart de Koning in zijn recente boek ”De Veiligheidsmythe” tien mythes onderuit: meer blauw op straat maakt het veiliger, met afluisteren vang je veel boeven, drugs moet je hard bestrijden, ”zero tolerance” werkt en nog een paar van die borreltafelschijnwaarheden. Maar de belangrijkste, onderliggende mythe is volgens De Koning de belofte in het vorige regeerakkoord: „Veiligheid is een kerntaak van de overheid. Randvoorwaarde voor vrijheid en vertrouwen is een omgeving die niet onveilig is en waar geen gevoelens van onveiligheid heersen.”
Dat is een utopische belofte, want totale objectieve veiligheid, in de zin van afwezigheid van misdaad en geweld, is immers niet te garanderen. Laat staan dat de overheid alle subjectieve gevoelens van onveiligheid kan wegnemen. De Koning heeft dus een goed punt te pakken.
Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord hoe het komt dat er sinds de jaren negentig zo veel aandacht is voor veiligheidsbeleid. Het thema veiligheid viel de afgelopen tien jaar niet weg te denken uit de verkiezingscampagnes. Het klinkt onwaarschijnlijk, maar veiligheid was in alle decennia daarvoor eigenlijk nooit een speerpunt in de verkiezingsstrijd in Nederland.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog ging het weliswaar over de landsverdediging, maar daaronder werd toen toch iets heel anders verstaan dan de huidige symboolpolitiek rond ”meer blauw op straat” of strenger straffen. En in de jaren tachtig zorgden de kernwapens voor een hoop onrust. Maar ook toen ging het eerder om vrede, om kernontwapening of juist om bewapening ter afschrikking van ”de Russen”, en niet om de vorm van totale objectieve en subjectieve veiligheid die de regering-Rutte en het duo Opstelten en Teeven de kiezers belooft. Subjectieve veiligheidsgevoelens als te meten grootheid bestonden toen nog niet eens.
Minder onveiligheid
Waar komt die omvattende aandacht voor veiligheid en dat eveneens omvattende idee van veiligheid vandaan? Is het tegenwoordig zo veel onveiliger dan?
Integendeel, in zijn baanbrekende werk ”The Better Angels of Our Nature” betoogt de onderzoeker Steven Pinker van de universiteit van Harvard dat de wereld juist steeds veiliger is geworden. Volgens Pinker is ons leven allang niet meer „eenzaam, arm, beestachtig, ellendig en kort” zoals de 17e-eeuwse denker Thomas Hobbes het formuleerde. Ook al is de mens geneigd tot alle kwaad en bereid om gemotiveerd door angst, eerzucht, hebzucht of competitie geweld te plegen of te ondersteunen, er is een aantal factoren die in de loop van de eeuwen onze ingeboren neiging tot geweld hebben ingedamd.
Een eerste belangrijkste verklaring voor die afname van geweld ziet Pinker in het ontstaan van de staat als geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm. In de prehistorische gemeenschappen van jager-verzamelaars was geweld heel normaal. Het percentage door mensenhanden omgekomen slachtoffers was er zeer hoog (gemiddeld 15 procent van het dodenaantal) en het nam pas af in de 17e eeuw. Toen daalde dat percentage naar 2. In de eerste helft van de 20e steeg het weer even naar 3 procent, maar daarna nam het weer af tot onder de 1 procent.
Ook als je kijkt naar het percentage slachtoffers van geweld op het aantal levenden gaat deze vlieger op. In de 21e eeuw is tot nu toe 1 op de 100.000 mensen door toedoen van menselijk geweld om het leven gekomen. In 1980 waren dat (wereldwijd gezien) er nog 10 op de 100.000, en in een gewelddadige stad als Detroit zelfs 45 op de 100.000.
Ter vergelijking: in de prehistorische jager-verzamelaarsgemeenschappen ligt het geschatte aantal op 524. En in Duitsland en Rusland in de 20e eeuw op 144 respectievelijk 135. Overheidscontrole vermindert dus homicide. En het 20e-eeuwse Nederland is vergeleken met de middeleeuwen dan ook zo’n 95 procent veiliger.
Mes en vork
Een tweede verklaring voor de toegenomen veiligheid is de opmars van de beschaving. Samengevat: toen mensen leerden eten met vork en mes, leerden ze ook hun gewelddadige omgangsvormen af. De beschaving bracht hen bij dat je gewelddadige impulsen ook kunt beheersen, en via een duel kunt uitvechten. Nog veel later werd dat gevecht gesublimeerd voor de rechter.
Lees er het standaard etikettehandboek van Desiderius Erasmus uit 1530 maar op na. De Nederlandse titel luidt: ”Goede manierlijke zeden, hoe de jongere gaen, staen, eten, drincken, spreken, swijghen, ter tafelen dienen ende spijse ontghinnen sullen”. Dit werk bleef twee eeuwen een bestseller. Erasmus maakt korte metten met vooral het onbeheerst gebruik van het mes – een teken voor de toenemende aversie tegen te veel publiek geweld.
Een laatste belangrijke verklaring voor de pacificatie van de wereld is de zogeheten ”humanitaire revolutie”. Vanaf de vroegmoderne tijd leidden intellectuele argumenten, bijvoorbeeld van de 17e-eeuwse Engelse filosoof John Locke, tot een toenemende morele afkeer van marteling, slavernij en buitensporige straffen gebaseerd op (bij)geloof en vooroordelen. De rede en de redelijke godsdienst deden hun intrede.
Mensen werden schoner, netter en gingen lezen. Daardoor werden ze wezens die zich met elkaar konden identificeren in plaats van letterlijk de neus voor de ander op te halen. En de geletterdheid verspreidde zich en verhoogde de vaardigheid om zich in de levens van anderen te verplaatsen. Daardoor nam het respect en de beschermwaardigheid van minderheden toe: van vrouwen, etnische minderheden, invaliden, seksueel andersgeaarden en kinderen.
Angstbeheersing
Dat zijn de grote historische lijnen. Maar waarom voelt het dan niet veiliger, als alle cijfers wel degelijk in die richting wijzen?
Socioloog Hans Boutellier schreef in zijn standaardwerk ”De veiligheidsutopie” (2002) al dat „hedendaags onbehagen” in de netwerksamenleving voor meer onzekerheid en onveiligheidsgevoelens zorgt. Ook Pinker betoogt dat geweld weliswaar afneemt, maar dat onze gevoeligheid daarvoor is toegenomen. Dat brengt ons bij de psychologie. Want angst en onveiligheidsgevoelens hebben met meer te maken dan alleen concrete gebeurtenissen of geweldsstatistieken.
De reacties op terroristische aanslagen in maatschappij, media en beleid zijn daarvan een goed voorbeeld. In de jaren zeventig vielen er in Nederland 21 doden door terroristische aanslagen. Ook vonden er tientallen bomaanslagen plaats, van Molukse terroristen, Rode Jeugdactivisten, Palestijnse commando’s en voortvluchtige Duitse RAF-terroristen. Toch werden er geen nieuwe wetten gemaakt, en werden er nauwelijks veiligheidsmaatregelen genomen. Laat staan dat politici werden bewaakt.
Na 2001 werden Pim Fortuyn en Theo van Gogh vermoord. Dat waren twee doden (te veel). De reacties waren evenwel vele malen heftiger dan in de jaren zeventig, toen er objectief gezien veel meer geweld, dood en ellende te betreuren viel. De cijfers zeggen dus lang niet alles. Bommen en granaten ontploffen echt, en mensen komen daarbij om het leven. Maar er is een buitengewoon complex samenspel van factoren nodig voordat een samenleving aanslagen ook echt als grote dreiging ziet en een hang naar meer veiligheid ontwikkelt.
Wereldbeeld
We zijn nu veel gevoeliger voor dreigingen, niet alleen voor terrorisme, maar ook voor misdaad en straatgeweld. Terwijl uit alle statistieken blijkt dat de kans om vandaag de dag door menselijk geweld om het leven te komen zo veel lager is dan in de jaren zeventig, of nog veel eerder. Hoe komt dat? Daarvoor moeten we een uitstapje naar de psychologie maken.
Sociaal psychologen hebben sinds de jaren tachtig uitgebreid onderzoek gedaan naar angstbeheersing (”terror management”) bij mensen. Mensen kunnen bang worden om van alles, maar het is veel belangrijker hoe ze daarmee omgaan. Wat blijkt nu? Mensen kunnen het besef van eindigheid en bedreiging beter beheersen en verdragen als ze kunnen teruggrijpen op iets ‘hogers’, op een normatief of levensbeschouwelijk wereldbeeld. Zo’n wereldbeeld biedt houvast bij angst en onzekerheid.
Sterker nog: wanneer zo’n wereldbeeld collectief gedeeld wordt, krijgt het individu ook het gevoel deel uit te maken van een groter geheel. En dat maakt het draaglijker om aan de eigen sterfelijkheid te worden herinnerd, want dat doet angst immers. Lidmaatschap van een bepaalde gemeenschap geeft de mens troost, daar putten we de hoop en verwachting uit dat wij in onze familieleden, verwanten, gelijkgezinden op de één of andere manier zullen voortleven. En als men er religieuze voorstellingen op nahoudt, dat er sowieso een leven na dit leven is.
Dit verschijnsel van angstbeheersing treedt dus in werking wanneer iemand direct met sterfelijkheid wordt geconfronteerd, bijvoorbeeld bij het zien van beelden van dood en verderf, zoals van de aanslagen van 9/11. In een proefopstelling bleek dat mensen na het zien van die beelden niet zozeer bozer, angstiger of verdrietiger werden, maar dat ze zich inderdaad meer gingen conformeren en richten op hun groep. De proefpersonen werden positiever over hun eigen groep en negatiever over buitenstaanders. Mensen gaan harder juichen voor hun nationale voetbalteam. Ze worden nationalistischer, chauvinistischer. Uit recent onderzoek blijkt zelfs dat ouders na een confrontatie met beelden van de instortende Twin Towers hun kinderen strenger straften, en er een hiërarchischer opvoedbeleid op na gingen houden.
Zo gaan we dus van angstbeheersing naar angstbezwering. Dreiging zwengelt de drang angstbeheersing aan, wat ertoe leidt dat het eigene bevestigd wordt en het vreemde nog verder vervreemdt. En de daaruit voortvloeiende angst voor het vreemde kan alleen met nog meer beheersing, met harde hand en krachtig leiderschap worden opgelost. Bij elke cyclus van bedreiging en de poging die te bezweren, kruipen mensen dichter tegen hun veronderstelde groepsgenoten aan, houden sterker vast aan hun eigen wereldbeeld.
Dat is op zich een goede zaak, maar de keerzijde daarvan is dat alles wat daarbuiten valt vervolgens als enger wordt beschouwd. De ”ander” en het ”andere” wordt dus steeds gevaarlijker, en daartegen moeten we dan vervolgens weer beter beschermd worden. Zo lopen we gevaar in een wederzijdse angst-veiligheidsspiraal te vervallen.
Mediacratie
Maar als dit zo’n algemeen voorkomend psychologisch verschijnsel is, waarom verloopt dat proces nu veel sneller dan vroeger, en heeft het een groter effect? Een middeleeuwer werd ook intens geconfronteerd met de menselijke eindigheid. De eindtijd kon zich ook nog eens elk moment aankondigen. Ook hij greep naar instrumenten van angstbeheersing om de eigen ziel en zaligheid veilig te stellen, maar ook de eigen groep te versterken. En ook wij, of onze ouders, waren bang voor de Russen en voor de bom.
Er is echter een groot verschil met de situatie van toen, zelfs zo’n twintig jaar geleden. Sinds het einde van de Koude Oorlog zijn de beelden van dood en verderf en de confrontatie daarmee steeds omvangrijker en indringender geworden. Ze zijn luider, worden niet langer binnen de eigen groep of zuil beperkt, en worden –dat vooral− veel sterker door de media uitvergroot. In de tweede Golfoorlog zagen we voor het eerst realtimebeelden van bommen die hun doel bereikten. We leven in een mediale wereldsamenleving, die gedicteerd wordt door een onoverzienbare informatievloed en dramatisering van de beeldvorming.
Dus, ook al is de wereld veiliger geworden, we krijgen steeds meer beelden van onveiligheid te zien. Dat leidt tot de roep om strengere maatregelen en verhoogt het gevoel van onveiligheid door die processen van vervreemding en uitsluiting die daar psychologisch mee gepaard gaan. Mensen herinneren zich gemakkelijker één enkel recent voorbeeld van dood en verschrikking dan honderd momenten van alledaagse veiligheid. En ze overschatten vervolgens de waarschijnlijkheidsgraad van die akelige gebeurtenissen.
Paradox
Je zou zelfs nog een stap verder kunnen gaan: juist omdat we zo veel veiligheid hebben, en over zo veel welvaart beschikken, zijn we zo bang om onze verworvenheden op te geven. Boutellier noemt dat de ”onveiligheidsparadox”. Politici spelen daar handig op in. Onveiligheidsmythes worden vaak gevoed door politici die enerzijds het land als veel gevaarlijker afschilderen dan het in werkelijkheid is, en anderzijds dan meteen beloven dat zij de enige zijn die daaraan wat willen en kunnen doen.
We stellen als samenleving steeds meer eisen. We pikken minder overlast en eisen van een moderne, klantgerichte overheid dat die onze laatste zorgen wegneemt. Te meer omdat de overheid dat in het kader van prestatieafspraken en commercieel managementdenken ook belooft. Zero tolerance, gegarandeerde veiligheid is het devies.
Het klinkt tegenstrijdig, maar te veel veiligheid kan dus een last zijn. Dat wist kerkvader Augustinus al. Te veel veiligheid is niet goed voor een mens, zegt hij. ”Securitas”, in de Latijnse betekenis van ”sine cure”, de afwezigheid van zorgen, is een negatieve houding voor een christen. Want daardoor vertrouwt iemand te veel op het aardse gezag, en maakt hij zich te weinig zorgen over zijn zielenheil.
Zowel onder keizer Nero als onder Constantijn circuleerden er muntjes waarop de ”securitas Augusti” was afgebeeld, als doelstelling van het Romeinse keizerrijk: het garanderen van veiligheid voor alle onderdanen die zich aan het gezag van de keizer onderwierpen. Maar voor Augustinus en ook nog voor Maarten Luther ging het niet om die vorm van aardse ”securitas”, maar om hemelse ”certitudo”: heilszekerheid.
Geen doel, maar middel
Bij alle aandacht voor veiligheid en veiligheidsgevoelens is het dus zaak om ons te realiseren waar die veiligheidsgevoelens op gericht zijn. Veiligheid is een groot goed, en iedereen heeft het recht of zelfs de plicht om zichzelf en zijn naasten te beschermen. Maar veiligheid is ook middel om tot een beter doel te komen. Een doel dat voor iedereen anders is, maar in ieder geval niet ophoudt bij het vrijwaren van dreiging en geweld. Veiligheid waartoe, zou de vraag moeten zijn.
Opmerkelijk in Nederland is dat de overheid wel werkt aan verbetering van de veiligheid, maar geen visie op het doel van al die veiligheid lijkt te hebben. Gaat het alleen maar om het veiligstellen van onze economische welvaart, ons eigen hachje, of biedt veiligheid ook een kader voor het opbloeien van sociale deugden? En ten koste waarvan, van welke andere waarden (privacy, solidariteit, autonomie) worden veiligheidsmaatregelen erdoor gedrukt?
Het stemt in dit licht tot nadenken dat veiligheid in de Bijbel altijd veel meer is dan de bescherming van de kudde tegen wolven, zoals in Ezechiël 34. Daarin wordt beschreven hoe de veiligheid van de kudde ook welvaart, voorspoed en gezondheid inhoudt. Veiligheid maakt deel uit van een omvangrijkere zegen voor het land. Het gaat daarbij ook altijd om veiligheid als uitdrukking van harmonie tussen mensen onderling, en om veiligheid als certitudo in plaats van securitas.
Dan gaat het niet om subjectieve veiligheidsgevoelens, maar om de veiligheid van Psalm 91: „Die in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, die zal vernachten in de schaduw van de Almachtige. Ik zal tot den Heere zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op Welke ik vertrouw!”
Beatrice de Graaf
Prof. dr. B. A. de Graaf is hoogleraar conflict en veiligheid in historisch perspectief aan de Universiteit Leiden. Ze studeerde Duits en geschiedenis, promoveerde in 2004 op het proefschrift ”Over de muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging” en schreef diverse boeken over terrorisme en veiligheid. Ze is onder meer lid van De Jonge Akademie/KNAW en voorzitter van de Vereniging voor Christenhistorici. Binnenkort verschijnt haar boek ”Gevaarlijke vrouwen. Tien militante vrouwen in het vizier” (Boom, Amsterdam).