Luisteren in het pastorale gesprek
Pastoraal werk heeft alles te maken met luisteren. Het is belangrijk goed te luisteren wanneer je met iemand spreekt, onverschillig op welk terrein. Maar zeker geldt dit wanneer iemand als pastor, ouderling of predikant werkt in het midden van de christelijke gemeente, maar in het bijzonder geldt het ook in het zogenaamde instellingspastoraat. Het is bepaald niet overdreven om te stellen dat goed luisteren minstens de helft van een goed gesprek uitmaakt.
In het Bijbelse spraakgebruik hebben horen en luisteren dezelfde waarde, zeker waar het het horen naar God en Zijn Woord betreft. In ons alledaagse spraakgebruik maakt het een groot verschil of iemand luistert of hoort. Als iemand hoort, is dat veel vrijblijvender dan wanneer iemand luistert. Mensen kunnen een ander horen zonder dat hun hart erbij betrokken is.
We horen iemand en gaan vervolgens over tot de orde van de dag, en geven daarmee de indruk dat we het gehoorde naast ons neerleggen; met alle gevolgen die dat met zich mee kan brengen. Maar als we echt luisteren, voelt onze gesprekspartner zich door ons begrepen in wat hij zegt. Waarom zou God bij Zijn schepping een mens slechts één mond gegeven hebben en twee oren?
Dat deze luisterhouding kenmerk is van het pastorale werk in een zorginstelling is als het intrappen van een open deur. Het is het eerste, tweede en derde gebod van herderlijke zorg in het algemeen en ten aanzien van bewoners van een verpleeghuis in het bijzonder.
Overigens is dit luisteren een moeilijke bezigheid. Je leert het alleen als je hebt gehoord naar Hem, Die het op het gebed leren wil door Zijn Woord en Geest. Dat geeft elke morgen opnieuw een worsteling aan Gods genadetroon.
Door goed te luisteren willen we proberen een relatie op te bouwen met onze bewoners, die we met regelmaat bezoeken. We dienen daarmee ook te aanvaarden hoe iemand is. Want bewoners van een zorginstelling zijn personen met eigen karakters, met hun goede of –in onze ogen– verkeerde eigenschappen. Soms is het moeilijk om in die gebrekkige personen op bed of in een rolstoel, die helemaal geen herkenning geven, degenen te zien zoals zij vroeger waren.
Want ook zij behoren tot hen die in de herderlijke zorg van de grote Opperherder, Jezus Christus, begrepen zijn. Hoe stelt Hij Zijn leven voor Zijn schapen! Hoe koopt Hij hen allen, en hen alleen, vrij met de prijs van Zijn kostbaar bloed! Hoe is Hij groot van ontferming over zielen, die op reis zijn naar de eeuwigheid! Hoe is Hij bewogen, betrokken en eerlijk in de omgang met lammeren en schapen!
En zouden dan nietige onderherders, die zelf zondaren zijn, ziende op deze overste Leidsman en Voleinder des geloofs, anders handelen? De les die iedereen die met bewoners in een verpleeghuis omgaat ter harte mag nemen –familie, verzorgers en ambtsdragers– vinden we in Psalm 41: „Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens den ellendige.”