Niet zekerheid is hoofddoel, maar waarheid
Hoe zeker moet je zijn van je zaak? Weet je zeker dat de Bijbel waar is? Weet je zeker dat God bestaat? Weet je zeker dat je naar de hemel gaat? Vragen die iedereen herkent – als je tenminste wel eens met anderen over het geloof praat.
Vaak vinden we deze vragen erg lastig. Want we zijn zelf eigenlijk helemaal niet zeker. De vragen die de ander ons stelt, zijn ook de vragen die we stilletjes stellen aan onszelf. Trouwens, wie bij zulke vragen over zijn eigen onzekerheid heen stapt en toch ferm antwoordt met ja, hoeft meestal niet op de bewondering van de ander te rekenen. Voor velen is zekerheid ongeveer gelijk aan verwaandheid. Wat een verbeelding, om zo zeker te zijn!
Het begrip zekerheid speelt dus een grote rol in onze gesprekken met anderen over het christelijke geloof. En het levert twee problemen op. Ten eerste vinden we dat wijzelf zekerheid nodig hebben om een gesprek te gaan voeren over het geloof; en ten tweede, blijkt zekerheid een belemmering zijn voor een echte ontmoeting.
Lastig, moeilijk, moeizaam? Ja inderdaad, zolang je ervan uitgaat dat het gesprek moet gaan over jouw zekerheid. Maar de moeilijkheid verdwijnt als je beseft dat een gesprek over zekerheid je afleidt van waar het eigenlijk om gaat. Het beste is om eenvoudigweg het hele begrip zekerheid terzijde te schuiven. Want het zet ons op het verkeerde been.
Te hoge eis
Onder zekerheid verstaan we gewoonlijk dat je iets zo stellig weet dat het ontwijfelbaar is. Zelfs als je zou proberen om eraan te twijfelen, zou dat niet lukken. Denk maar aan René Descartes, die aan alles twijfelde maar ten slotte meende aan één ding niet te kunnen twijfelen – namelijk aan het feit dat hij twijfelde (”cogito ergo sum”, ik denk dus ik ben). Zijn denkactiviteit was onbetwijfelbaar en dus zeker.
Maar als je deze hoge vereisten stelt aan zekerheid, is er eigenlijk helemaal niets zeker. Overal kun je aan twijfelen. Zeker weten is een veel te hoge eis, niet alleen als het gaat om godsdienstige zaken, maar ook om alledaagse dingen. Weet ik zeker dat daar een boom staat? Weet ik zeker dat de zon schijnt? Nee, want ik kan daar desgewenst aan twijfelen.
Het is dus, zo bezien, helemaal niet raar als je niet zeker weet dat God bestaat. Je weet zelfs niet eens zeker of de maan bestaat. Vandaar dat tegenwoordig in de filosofie het begrip zekerheid niet meer wordt gebruikt in het denken over wat kennis is (de epistemologie). De gedachte dat zekerheid een onmisbaar ingrediënt van echte kennis moet zijn, is afkomstig van Aristoteles, maar wordt momenteel door bijna alle filosofen bestreden. Die vooronderstelling heeft in de geschiedenis van filosofie en theologie veel onnodige problemen opgeroepen, en het is goed dat men tegenwoordig erkent dat zekerheid geen wezenlijk onderdeel van kennis is. (Terzijde: het gaat nu dus niet om zekerheid als onderdeel van het geloof.)
Fallibilisme
Er is nog een reden om het begrip zekerheid te vermijden, en wel vanwege het tweede probleem dat ik noemde: het belemmert het open contact met de ander. Wil ik de ander echt ontmoeten, dan moet ik op een eerlijke manier de mogelijkheid openhouden dat ikzelf ernaast zit. Hoe overtuigd ik ook ben, ik kan het mis hebben.
Men noemt dit wel het fallibilisme. Dit woord stamt van het Latijnse ”fallibilis”, feilbaar. De befaamde filosoof Karl Popper schreef in ”The Open Society and its Enemies” het volgende: „Onder fallibilisme versta ik de visie, of de aanvaarding van het feit dat we er misschien naast zitten en dat de zoektocht naar zekerheid (of zelfs de zoektocht naar hoge waarschijnlijkheid) een verkeerde zoektocht is. Maar dit impliceert niet dat de zoektocht naar waarheid verkeerd is. Integendeel, het idee van misvatting veronderstelt het idee van de waarheid, namelijk als de norm waaraan we wellicht niet voldoen. Het veronderstelt dat, hoewel we op zoek zijn naar de waarheid en hoewel we de waarheid mogelijk zelfs vinden (en ik geloof dat dit ook heel vaak gebeurt), we er toch nooit helemaal zeker van kunnen zijn dat we de waarheid hebben gevonden. Er is altijd de mogelijkheid dat we ernaast zitten – hoewel deze kans in het geval van bepaalde logische en wiskundige bewijzen als gering mag worden beschouwd.”
Niet de zoektocht naar zekerheid moet ons hoofddoel zijn, maar de zoektocht naar waarheid. Popper maakt daarmee duidelijk dat fallibilisme niet hetzelfde is als scepticisme. Het scepticisme geeft de zoektocht naar waarheid op omdat er geen zekerheid te verkrijgen is. De scepticus zegt: Ik weet niet zeker dat God bestaat, daarom doe ik alsof Hij niet bestaat. Maar dat is dwaasheid. Er is immers ook niemand die zegt: „Ik weet niet zeker dat de maan er is, daarom vind ik dat de maan er niet is.”
Ontspannen
Terug naar het gesprek over het christelijke geloof. De ander vraagt: „Weet jij zo zeker dat God bestaat?” Het is goed om op zo’n vraag eerlijk en nauwkeurig te reageren. Zeg gerust dat je de twijfel herkent en het ook niet ontwijfelbaar zeker weet. Maar wijs er ook op dat het niet gaat om jouw subjectieve zekerheid, maar om de objectieve waarheid. Je gelooft dat het de waarheid is dat God bestaat, en dat (ondanks alle twijfel en onzekerheid die zich voor kan doen) deze overtuiging beslissend en bepalend is voor je hele leven. Je wilt jouw leven zó inrichten dat je voortdurend daarvan uitgaat. De zoektocht naar waarheid wil je doen vanuit deze overtuiging. Je leeft vanuit de erkenning dat onze kennis maar ten dele is (1 Kor. 13:9, 12).
We zijn beperkte, onvolmaakte en gebrekkige mensen, ook in onze kennis over geloofszaken. Maar dat is geen reden om alle overtuigingen maar op te geven! Wie zekerheid als startpunt neemt, begint aan geen enkele zoektocht. Ook niet aan de zoektocht naar God. Dus heel kort samengevat: wel fallibilisme, maar geen scepticisme. Ik heb de waarheid niet in pacht, maar schaam mij voor mijn overtuigingen niet.
Op deze wijze kun je zonder onnodige spanning het gesprek met andersdenkenden aangaan. Verlost van de gedachte dat je pas kunt of mag spreken als je zelf helemaal zeker bent. Maar ook in openheid en ontvankelijkheid jegens de ander: je bent iemand die werkelijk luistert. Dat is ook nodig. Want zonder fallibilisme is er van een gesprek geen sprake meer; dan is de ontmoeting verworden tot een betweterige monoloog.
Ds. G. A. van den Brink, hersteld hervormd predikant te Kralingseveer. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
Karl Popper, The Open Society and Its Enemies (London: Routledge Classics, [1945] 2011).
Reed, Baron. “Certainty.” In The Stanford Encyclopedia of Philosophy, edited by Edward N. Zalta. Winter 2011., 2011. plato.stanford.edu/archives/win2011/entries/certainty/