De wortel
Een bekeerde zondaar wendt zich af van de wereld. Voordat de mens een waar geloof heeft, is hij overwonnen door de wereld. Hier heeft u de wortel van de ellende van de mens door de val: hij is tot het schepsel gekeerd, in plaats van tot God. Hij geeft zijn vertrouwen en toegenegenheid aan het schepsel, terwijl die God alleen toekomen. Dat is wat Paulus noemt „het schepsel eren boven de Schepper.” Het is wat Christus zegt over zijn vader en moeder liefhebben boven God.O, ellendig mens, wat een mismaakt en afschuwelijk wanschepsel heeft de zonde van u gemaakt. God maakte u in de schepping een weinig minder dan de engelen, en de zonde maakte u een weinig beter dan de duivelen. De wereld die gemaakt is om u te dienen, is een koning geworden om over u te regeren.
De bekerende genade zet alles weer op zijn plaats en stelt God op de troon en de wereld als een voetbank aan Zijn voeten. Christus in het hart en de wereld onder zijn voeten. Nu is de wereld hem een last, er is geen gestalte noch schoonheid dat hij hem zou begeren. Maar hij galmt met de psalmist: „De Heere is het deel mijner erve en mijns bekers, de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen.” Niets anders kan hem genoegen geven. Hij heeft op al zijn wereldse genietingen geschreven: IJdelheid en kwelling des geestes.
Joseph Alleine, predikant te Taunton (Een Alarm voor onbekeerde Zondaren, 1735)