TUA staat op themadag stil bij kerk-zijn in post-christendomcultuur
APELDOORN – Christen-zijn in een post-christelijke cultuur kan alleen wanneer het leven het teken staat van de toekomst in Christus. Dat thema staat niet alleen op de kaart sinds de laatste verkiezingen, maar al gedurende de hele geschiedenis van de kerk.
Dat geluid klonk vrijdag aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Daar had een themadag plaats over het onderwerp ”Vreemdelingen en bijwoners. Kerk-zijn in een post-christendomcultuur”. Tijdens de bijeenkomst werd een boek gepresenteerd onder de gelijkluidende titel, die uitgebreidere versies bevatte van de tijdens de themadag gehouden lezingen.
„Toen we dit thema vaststelden waren er nog geen verkiezingen in zicht”, aldus TUA-rector prof. dr. G. C. den Hertog. Christen-zijn in een post-christelijke cultuur is dan ook niet iets van vandaag of gisteren, benadrukte hij. „Het is duidelijk dat in Nederland het tijdperk dat 1700 jaar geleden begon toen de christelijke samenleving door keizer Constantijn werd vormgegeven, ten einde is of loopt. Daarom is bezinning goed”, aldus de hoogleraar.
Christenen zijn als minderheid in de samenleving in zekere zin vreemdelingen en bijwoners, legde prof. Den Hertog uit. „Een Christen verwacht het niet van het land waar hij verblijft. Hij heeft als vreemdeling niet dezelfde rechtspositie, hij is een inwoner van het Koninkrijk der Hemelen. Hier op aarde is hij maar tijdelijk, er wenkt een ander Vaderland.”
Tijdens de bijeenkomst belichtten verschillende hoogleraren en docenten van de TUA het dagthema vanuit hun eigen specialisme. In diverse lezingen lag daarbij de nadruk op de vroege kerk, omdat die een plaats had in een tijd dat het christendom overwegend een achtergestelde positie had. „De vroege kerk had werfkracht. Deze christenen zochten niet hun kracht in het veranderen van de samenleving, maar maakten gepast gebruik van bestaande verbanden”, aldus prof. Den Hertog in een workshop over de ethiek van de vroege kerk.
Hij illustreerde dat door te verwijzen naar de stoa, een filosofische stroming die rond 300 voor Christus in Griekenland begon. De vroege kerk gebruikte elementen daaruit. Omgekeerd pasten stoïsche wijsgeren ook onderdelen van het christendom toe in hun werk- en denkwijze. Als voorbeeld noemde hij Filippensen 3, waarin Paulus begrippen als op deugd en lof aanhaalt, „sleutelbegrippen in de ethiek bij de Grieken.”
Prof. dr. A. Baars stond stil bij vreemdelingschap op de grens van de derde en vierde eeuw, de periode voor en na keizer Constantijn, die in 313 een einde maakte aan de vervolging van christenen. Er ging een getuigenis uit van martelaren, aldus de hoogleraar ambtelijke vakken en dogmageschiedenis. „De massa zag: deze mensen hebben iets wat wij missen. Gecombineerd met de levenswijsheid van christenen dwong dat respect af. Dat leert ons ook vandaag dat in ons leven het belijden van Christus en het leven bij het Woord de kern is van het christen-zijn. Dat vraagt offers.”
Drs. J. van ’t Spijker, docent missionaire vakken en gemeenteopbouw, constateerde dat er in de kerk van vandaag geen sprake meer is van een hapering, maar een door onder meer de secularisatie veroorzaakte diepere crisis. „Alles draait om het eigen-ik. Mensen vragen zich niet af of wat het nieuwe kabinet wil goed is voor het land, maar wat het hen zelf kost.”
Datzelfde is ook zichtbaar in de kerk, waar mensen zich afvragen: „Wat heb ik aan de preek. Het is pas werkelijk betekenisvol voor mij als ik er wat aan heb.” Ten diepste schuilt daarin een uiting van postmodernisme, waarin de mens volledig geëmancipeerd is en zich nergens wat van aantrekt, maar zich tegelijk afvraagt wie hijzelf is. „Dat levert een spanning op met de absolute waarheden die vanuit de Schrift verkondigd worden.” De uitdaging voor de kerk is om duidelijk te maken waar het in het leven werkelijk om gaat, aldus drs. Van ’t Spijker.
De eerste christenen kwamen in een sociaal isolement, omdat ze niet meer meededen aan wat de samenleving belangrijk achtte, aldus drs. Van ’t Spijker. „Christenen waren zich ervan bewust dat ze wel in de wereld, maar niet van de wereld waren. Er was geen sprake van wereldmijding, ze stonden in tegenstelling tot vandaag in de gunst bij het hele volk. (Handelingen 2:47) Het getuige zijn van Christus hoorde erbij, met woorden en met levenswijze.”
Nadat na keizer Constantijn het christendom uiteindelijk tot staatsgodsdienst werd verheven in het Romeinse rijk, traden ook de negatieve gevolgen op. Het was nodig om christen te zijn om in bepaalde posities benoemd te kunnen worden. „Je had in tegenstelling tot vroeger moed nodig om géén christen te zijn. Dat leverde echter veel naamchristenen op.”
Drs. Van ’t Spijker stelde dat de deconfessionalisering van vandaag ervoor zorgt dat de omgekeerde beweging ingezet wordt. „Ik stem in met zendingswetenschapper dr. Hendrik Kraemer, die in de vorige eeuw stelde: de kerk is altijd in crisis, maar is zich daarvan niet altijd bewust. We moeten terug naar de Sola’s van de reformatie. En uit de geschiedenis weten we: lijden was vaak het middel dat de kerk nodig had om weer een levende kerk te worden.”
Andere sprekers waren onder meer prof. dr. H. G. Peels, die stilstond bij de uitleg van Jeremia 29:4-14, drs. E. J. van Dijk die een workshop leidde over ”Jeugd zonder kerk”, prof. dr. T. M. Hofman met een lezing over ”de Samaritanen bij Lucas en bij ons”, drs. A. van de Bovenkamp die liturgische begrippen belichtte bij afnemende kennis van het christelijke geloof, drs. M. A. de Vries van jongerenorganisatie LCJ over jongerenwerk in een cultuur die meer ervaring- dan kennisgericht, meer beeld- dan woordgericht is en H. Wijma MLD, die resultaten toelichtte van het onderzoek dat de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle hield naar jeugd aan de rand van de kerk.