Studiedag zorg doden: Nederland rituele proeftuin rond dood
UTRECHT – Nederland is niet alleen een religieuze proeftuin, maar ook een rituele proeftuin. Dat zei dr. Joanna Wojtkowiak maandagmiddag in Utrecht tijdens de studiedag ”Zorg van de doden”.
De middag was georganiseerd door Luce/Centrum voor Religieuze Communicatie (CRC) van Tilburg University en het Augustijns Instituut in Eindhoven. Aanleiding voor de studiedag was Augustinus’ pastorale brief over de zorg voor de doden (”De cura pro mortuis gerenda”).
De Nederlandse uitvaartcultuur is er een van ”alles in eigen hand houden”, stelde Wojtkowiak, die eerder promoveerde op hedendaagse rituele rond de dood. „Niet alleen de nabestaanden, maar ook de persoon zelf wil de uitvaart beïnvloeden.”
De enorme groei in de uitvaartindustrie versterkt die individuele vormgeving, zegt de onderzoekster. „Er zijn veel keuzemogelijkheden.” De onderzoekster van de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht liet daar voorbeelden van zien, zoals een tot truck omgebouwde rouwwagen, een lijkkist op een fietskar en een feestelijk ingerichte partytent in een mooie tuin waarin „het leven van de overledene werd gevierd.”
Onder Nederlanders leeft veel onzekerheid over een hiernamaals, weet Wojtkowiak uit onderzoek. „Het ongeloof in leven na de dood is afgenomen sinds de jaren zestig. De onzekerheid is toegenomen. Het ietsisme is gegroeid. Mensen zeggen tegenwoordig vaak: Ik weet het niet precies.” Juist onder deze groep ziet Wojtkowiak een sterkte hang naar ”ritualizing”, het zelf vormgeven aan de uitvaart, soms tot in detail.
De zorg voor doden is een christenplicht, stelde prof. dr. Jozef Wissink (Tilburg University) in zijn bijdrage aan de studiedag. „Het is een van de werken van barmhartigheid. De andere zes werken zijn gebaseerd op Mattheüs 25. In het jaar 1207 is daar als zevende het begraven van de doden aan toegevoegd.”
De uitvaartliturgie dreigt in onze tijden te eenzijdig te worden, stelde de rooms-katholieke prof. Wissink. „Pastoraal werkers laten zich bij de uitvaartliturgie vaak leiden door de rouwverwerking van nabestaanden. Dat is een te straffe definiëring. De liturgie bevat een reeks aspecten: afscheid nemen van een mens; voor die mens bidden, want volmaakt was hij niet; danken voor de overledene; ons geloof in Pasen belijden; en de overledene uit handen geven aan God. Dat doende kan er een troostende werking uitgaan naar de nabestaanden. Het is beter als die troost een neveneffect is, dan wanneer die georganiseerd wordt.”
Rond de uitvaart moet er zeker ruimte zijn voor persoonlijke herinneringen en uitingen, vindt Wissink. De liturgie mag echter niet doorslaan naar alleen maar persoonlijke verhalen, noch naar ritualisme, waarin alleen ruimte is voor de woorden en liturgie van de voorganger, zo stelde hij.
De voorbede voor doden vindt Wissink iets positiefs, zo zei hij. „In de voorbede voor doden toont zich de eenheid in het Lichaam van Christus.”
Wissink wees erop dat er onder protestanten ook steeds meer aandacht is voor de herdenking van doden. In de PKN gebeurt dat veelal op de vijfde zondag voor Kerst, op de zondag van de voleinding. „In de PKN zie je echter dat die herdenking steeds meer naar eind oktober, begin november schuift, om aan te sluiten bij Allerheiligen en Allerzielen.”
Een graf vlak bij dat van een christelijke martelaar biedt de overledene geen voordeel. Wel is het belangrijk de gedachtenis van de doden in stand te houden. Dat zijn twee belangrijke uitgangspunten van de visie van de kerkvader Augustinus, zoals hij die verwoord heeft in een brief.
Dr. Paula Rose, docente klassieke talen te Utrecht, analyseerde maandagmiddag de brief ”De cura pro mortuis gerenda”. Zij promoveerde daar vorig jaar op. Augustinus schreef „het traktaat” als antwoord op een vraag van bisschop Paulinus van Nola in Zuid-Italië.
Augustinus geloofde dat de voorbede voor de doden van belang kon zijn voor overledenen in het hiernamaals, zo liet Rose zien. „Augustinus geloofde in een tussenperiode tussen sterven en het laatste oordeel.” Het gebed van levende mensen zou de toestand van overledenen die het in die tussentoestand moeilijk hebben, kunnen verlichten, stelde de kerkvader.
In de Bijbel is één voorbeeld van voorbede voor de doden te vinden, stelde Augustinus. In het tweede Macabeeënboek staat zo’n smeekgebed van Judas.
Augustinus geloofde niet in verschijningen van doden aan mensen, toonde Rose maandagmiddag aan. Hij geloofde dat mensen in hun dromen beelden van de doden kunnen zien, maar geen echte verschijningen.