„Verschillende stemmen” over laatste oordeel
DE GLIND – Het laatste oordeel is niet alleen Gods reactie op het leven dat mensen op deze aarde geleefd hebben, maar het heeft ook een bedoeling richting de nieuwe hemel en aarde. Dat zei de Schotse prof. dr. David Fergusson donderdag en vrijdag op een bijeenkomst van de Werkgroep Christelijke Geloofsartikelen.
De werkgroep is het oecumenisch samenwerkingsverband van Nederlandse dogmatici, zowel protestantse als rooms-katholieke, en komt ieder jaar bijeen om een van de twaalf geloofsartikelen te bespreken. Dit keer was het thema het laatste oordeel, met als hoofdspreker prof. Fergusson, hoogleraar theologie aan de universiteit van Edinburgh en gespecialiseerd in het thema eschatologie. Verder stonden onder andere tekstlezingen van Augustinus, Luther en de Duitse exegeet en theoloog Rudolf Bultmann op het programma.
Prof. Fergusson constateerde dat er in de twintigste eeuw minder aandacht was voor de klassieke zogenaamde „vier laatste dingen” (laatste oordeel, hemel, hel en eeuwig leven: de „eschata”), terwijl er in diezelfde eeuw wel sprake was van een zogenaamde „eschatologische wending.” Daarbij werd ten opzichte van de theologie in de negentiende eeuw weer meer gezien dat Gods Koninkrijk niet door mensen kan worden gevestigd maar van een andere orde is en uit Gods hand moet komen.
De theologie werd bovendien grotendeels universalistisch, zo schetste de hoogleraar uit Edinburgh. „Dit is waarschijnlijk de belangrijkste paradigmawisseling sinds de Reformatie. Men stelde dat er geen sprake is van een definitieve scheiding, maar dat het oordeel vooral een helende en pedagogische functie heeft. Vergeleken met de middeleeuwen verschoof het accent van de vreeswekkende, vergeldende noties naar de positieve, restoratieve noties van oordeel.”
Catechismus
Theologen beriepen zich daarbij wel op vraag en antwoord 52 uit de Heidelbergse Catechismus, aldus de Schotse systematicus. Daar wordt uitgesproken dat de gelovige „even Dezelfde” Christus Die Gods gericht droeg ook verwacht als laatste rechter. „Men benadrukte dat het Christus is Die zal oordelen, en dat dit geen andere Christus is dan Die op aarde de zondaars opzocht en in Wie de goddelozen gerechtvaardigd worden. Het oordeel naar de werken mocht niet concurreren met de rechtvaardiging uit genade.”
Zelf wilde Fergusson wel „in de richting van” dit universalisme gaan, maar hij nam het toch niet volledig voor zijn rekening. Hij stelde dat er in de Bijbel „verschillende stemmen” over dit onderwerp voorkomen. „Er zijn hoe dan ook Schriftplaatsen waar over een scheiding gesproken wordt. Maar er zijn er ook die ons doen hopen dat God niemand verloren zal laten gaan. De taak van ons als systematische theologen is om deze gegevens zo te herorganiseren dat het recht doet aan de kern van de Schrift.”
De vragen van de deelnemers werden door de hoogleraar verwerkt in een tweede lezing, op de tweede dag van de conferentie. Daarin stelde hij dat het oordeel niet alleen „reactief” is, „als oordeel over wat geweest is”, maar ook „proactief”: „Het laatste oordeel is geen doel op zichzelf en niet het laatste wat we zullen meemaken. Voor erna verwachten we een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Ik denk dat we kunnen zeggen dat het laatste oordeel een instrument van God is dat ertoe dient dat die nieuwe hemel en aarde er komen. We mogen het ons als een herstellend gebeuren voorstellen.”
Op de conferenties van het samenwerkingsverband wordt ook gezocht naar een verbinding van het thema met een actuele maatschappelijke of filosofische kwestie. Prof. dr. Theo de Wit, directeur van het Centrum voor Justitiepastoraat en filosoof aan de Fakulteit Katholieke Theologie in Tilburg, sprak in dat kader over ontwikkelingen in het strafrecht, waarbij er de laatste jaren steeds meer aandacht komt voor de positie van het slachtoffer.
Bijklank
De Wit: „Men heeft erop gewezen dat het woord ”slachtoffer” een religieuze bijklank heeft en doet denken aan een offer. De term zou aan mensen die lijden zijn toegekend doordat men in hun lijden het lijden van Christus herkende. De dader leek daardoor echter iets als een hogere missie te krijgen en het slachtoffer werd ook geacht zonder meer te vergeven.”
Dat laatste is een schaduwzijde waar terecht de vinger op wordt gelegd, aldus De Wit. „Degenen die niet voldoen aan onze verwachting maar ons blijven herinneren aan het hun aangedane kwaad kunnen we niet verdragen, maar verwijzen we liever naar de psychiater of de kerk.” Toch zijn er ook keerzijden aan het recente pleidooi voor „emancipatie” van het slachtoffer, zo stelde hij. „Het kan dan lucratief worden om slachtoffer te zijn en het voedt wraakgevoelens.”