Kerk & religie

Henry Martyn: eerste protestantse zendeling onder de moslims

Officieel is Henry Martyn (1781-1812) nooit als zendeling uitgezonden. Zijn gezondheid was zwak, maar zijn geest krachtig. Met zijn kennis van talen had hij in de universitaire wereld naam kunnen maken.

Leen van Valen
25 October 2012 17:25Gewijzigd op 14 November 2020 23:55
St. John’s College in Cambridge, waar Henry Martyn studeerde. beeld St. John’s College, Cambridge
St. John’s College in Cambridge, waar Henry Martyn studeerde. beeld St. John’s College, Cambridge

Hij koos er echter voor om huis en haard, zelfs zijn vriendin te verlaten om in India van zijn Meester te getuigen. Zes jaar heeft hij dit mogen doen. Martyn overleed 200 jaar geleden.

Martyns wieg stond in Truro in Cornwall. Zijn moeder, de tweede vrouw van vader John Martyn, overleed toen Henry twee jaar oud was. De opwekkingen in die jaren die in Cornwall vele harten raakte, gingen niet aan het huisgezin voorbij. Zijn jongere zuster Sally was het middel om Henry aan de voeten van Christus te brengen.

Op school kwamen zijn grote gaven spoedig naar voren. Zijn vader stuurde hem in 1795 op aandringen van veel van zijn vrienden naar Oxford om daar verder te studeren.

Twee jaar later ging hij naar het St. John’s College in Cambridge. Daar ontmoette hij Charles Simeon (1759-1836), die aan de Holy Trinity Church was verbonden. Simeon gaf leiding aan de Bijbelgetrouwe ”evangelicals” in de Anglicaanse Kerk. Hij gaf de jonge student geestelijk onderwijs en stelde hem aan als zijn hulpprediker.

Henry kreeg een verlangen om zich te wijden aan het zendingswerk. Inspiratie kreeg hij uit het dagboek van de jong gestorven Amerikaanse zendeling David Brainerd (1718-1747), die onder de indianen werkzaam was geweest. Simeon attendeerde hem ook op dr. William Carey (1761-1834), die als eerste Britse zendeling in India werkzaam was.

Toen Martyn in 1805 de theologische graad bachelor of divinity behaalde, voelde hij zich geroepen om te solliciteren bij de East India Company. De Church Missionary Society, het zendingsgenootschap van de Anglicaanse Kerk, had echter geen middelen om hem als zendeling uit te zenden. Hij moest genoegen nemen met de post van geestelijke verzorger bij een commerciële maatschappij die in India, toen een Britse kolonie, opereerde.

Talenstudie

Inmiddels was Martyns vader overleden, wat voor Henry een grote slag betekende. Hij leerde een meisje kennen uit zijn geboortestreek dat zes jaar ouder was dan hij. Deze Lydia Grenfell nam zijn hart in en tussen hen werd een dubbele liefdesband gevormd, een geestelijke en een natuurlijke. Hij vroeg haar met hem te trouwen en hem naar India te volgen, maar daar is het nooit van gekomen. Tot aan zijn dood bleef hij hopen dat ze met elkaar zouden trouwen. Het is ontroerend om brieven te lezen die zij aan elkaar schreven, totdat de vroege dood van de Martyn hen scheidde. De roeping om zijn Meester naar India te volgen, woog hem zwaarder dan een huwelijk in zijn vaderland.

Kaapkolonie

Na een reis van 305 dagen zette Martyn in april 1806 in Calcutta in Noordoost-India voet aan wal. Hij gebruikte de reistijd om zich te verdiepen in het Bengaals, het Urdu en in Perzische en Arabische talen. Onderweg had hij een oponthoud bij de Kaapkolonie in Zuid-Afrika. Daar ontmoette hij de Hollandse zendeling Johannes Theodorus van der Kemp.

In India kwam hij spoedig in contact met de zendingspionier William Carey. Hij zette zijn talenstudie voort, werkte onder de Engelse handelaren en zocht tegelijkertijd contact met de inheemse bevolking. Het bedroefde hem dat de meeste Engelsen hun handelsbelangen vooropstelden en geen moeite deden om de hindoes en moslims in aanraking te brengen met het christelijke geloof. Zij toonden meermalen juist hun vijandschap tegen de prediking van de jonge zendeling.

Koranstudie

De eerste jaren werd Martyn tewerkgesteld bij militaire regimenten in het gebied van de Ganges. De Company die hem had aangesteld, verbood hem onder de Indiërs te preken. Toch probeerde hij contact met hen te krijgen. Hij maakte studie van de Koran en van het hindoeïsme, en ging gesprekken aan met aanhangers van deze godsdiensten.

Eerst verbleef Martyn in Dinapore, waar hij een school stichtte. Daarna trok hij naar Cawnpore. Hij schreef traktaten waarin hij argumenten tegen de islam aanvoerde. Toch zocht hij niet in de eerste plaats de confrontatie. Het was zijn diepste intentie om de moslims tot de Zaligmaker te brengen. Hij wist dat debatten niet tot bekering zouden leiden. Alleen Gods liefde kan vijandige mensenharten overtuigen van het heil dat alleen door het geloof in Christus kan worden verkregen. Deze liefde wilde hij vooral door zijn houding laten zien, ook al stuitte dit op verzet. Martyn zag steeds meer in dat zowel naamchristenen als moslims niet willen buigen bij het kruis van Golgotha.

De tijd dat Martyn onder moslims en hindoes werkte, was niet effectief. In al de jaren dat hij zendeling was, wist hij slechts van één moslim die door zijn toedoen tot geloof was gekomen. Het was een pril pionierswerk dat hij verrichte; anderen zouden er na hem op voortbouwen.

Vertaalwerk

Martyns belangrijkste bezigheid werd vertaalwerk. Zijn linguïstische vaardigheden waren zo groot dat hij zich spoedig het Hindustani, de taal die in Noord-India een belangrijke rol speelt, en het Arabisch en het Farsi (Perzisch) eigen maakte. Martyn leed aan tbc en zijn zwakke gezondheid maakte hem het preken onmogelijk. Daarom richtte hij zich helemaal op de vertaling van het Nieuwe Testament in deze drie talen. Zijn Bijbel in het Urdu verscheen na zijn dood in 1814. Zijn Perzische Nieuwe Testament, dat in 1815 van de pers kwam, werd door de Engelse ambassadeur in Teheran aan de sjah van Perzië aangeboden. Het manuscript van het Nieuwe Testament in het Arabisch was bij zijn overlijden nog niet bij de drukker. Het werd naar Charles Simeon gestuurd, die ervoor zorgde dat het in 1816 in Calcutta verscheen. Martyns vertaalwerk vormde de basis voor nieuwe Bijbelvertalingen die vanuit Engeland en India in het oosten werden verspreid.

Vijandschap

De ontmoetingen die Martyn met moslims had waren teleurstellend. Hun vijandschap tegen het kruis van Christus en tegen Zijn eeuwige Zoonsschap was groot. Hij voelde zich verbonden met zendelingen die dezelfde ervaringen hebben gehad, zoals de Spaanse rooms-katholieke zendingspionier uit de zestiende eeuw, Franciscus Xavier.

In de hoop dat hij Lydia Grenfell zou ontmoeten om met haar te trouwen, verliet Martyn in 1812 India. Samen met haar wilde hij zich verder aan God toewijden. Maar zijn lichaam kon het niet meer aan. Op weg naar Cornwall in Engeland trok hij door Perzië. In Tokat, midden in Turkije, stierf hij aan de slopende ziekte waaraan hij leed. Op 16 oktober 1812 blies hij in een vreemd land, omringd door vreemdelingen, de laatste adem uit.

Al vond hij dat zijn werk nog niet klaar was, zijn verlangen om bij de Heere te zijn was sterker geworden. Hij schreef: „O, wanneer zal de tijd overgaan in de eeuwigheid! Wanneer zal de nieuwe hemel en de nieuwe aarde verschijnen waarop gerechtigheid wonen zal!”

Toen het nieuws van Martyns dood Engeland bereikte, discussieerde het parlement over de zendingstaak van de East India Company. Toen men hoorde dat de zendeling was overleden, werd besloten om de deur in India te openen voor ongehinderde Evangelieverkondiging. Martyns werk zorgde zo voor een doorbraak in de geschiedenis van de wereldzending.


Geestelijke strijd

„Wat voor een poel van verdorvenheid is het hart! Hoe kan ik van dag tot dag voortgaan in het zoeken en behagen van mijzelf! Heere! Laat mij zien dat ik in mijzelf niets anders ben dan wonden, striemen en etterbuilen. Leer mij om door het geloof in Christus te leven. Hij is mijn Alles!

Ik vrees dat het een slecht voorbeeld is, als ik ben vrijgesteld van aanvechtingen, zowel uiterlijk als innerlijk. Deze toestand kan leiden tot hoogmoed en het zoeken van mijzelf. Laat mij, o God, Die de harten doorzoekt, de boosheid in mij zien.

Ik voel in mij zo’n droevige vervreemding tussen God en mijn ziel. Dit komt door mijn zorgeloos en ongelovig bidden. Ik ben bang dat het werk van de genade zo oppervlakkig is. Ik bid, maar wacht niet op een antwoord van boven. In het gebed bedenk ik dat elke genade van God komt, maar in de praktijk leg ik de grootste nadruk op mijn eigen inspanningen. Wat geef ik weinig acht op de kracht van Christus. Het is veel beter om een bedaard gevoel te hebben van mijn eigen verdorvenheid en daarbij ootmoedig op God te wachten om heiligende genade te ontvangen, dan veel te praten en veel te zijn in de godsdienst!”

(Uit: ”The Life and Letters of Henry Martyn” van John Sargent.)


Uit een brief aan zijn vriendin Lydia

„Vandaag zijn mijn gevoelens meer verlevendigd. In het verleden heb ik mijzelf vaak bedrogen en gevoelens van mijzelf voor de blijdschap in de Heilige Geest aangezien. Toch vertrouw ik erop dat ik in waarheid kan zeggen: „U dan die gelooft, is Hij dierbaar!” Ja, U is mijn ziel dierbaar, U bent mijn zielsverrukking en mijn vertrouwen. Geen gedachte is mij zo zoet als deze woorden uitdrukken: in Christus. Onze bestemmingen zijn onlosmakelijk verbonden aan die van de Zoon van God. Wat is het groot als we dit mogen verwachten! „Alle dingen zijn uwe, maar gij zijt van Christus!” We mogen vragen wat wij willen en het zal ons gegeven worden.”

(Uit: ”The Life and Letters of Henry Martyn”, van John Sargent. Deze brief is op 4 februari 1811 geschreven op zee, bij de kust van Malabar.)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer