Half oudvader, helemaal rechtzinnig
Er zijn oudvaders, en er zijn ook -bleek donderdag in Amsterdam- ’een beetje oudvaders’. Zo iemand is ds. Johannes Barueth, ooit predikant in Dordrecht. Drs. C. R. van den Berg promoveerde aan de Vrije Universiteit op deze strijdvaardige dominee.
„Doorwrocht, schriftuurlijk, orthodox en enigszins bevindelijk”, zo typeert Van den Berg zijn Dordtse held, met wie hij de laatste jaren intensief is bezig geweest. „En een breed georiënteerd man, hij zou je net zoveel over natuurkunde als over kerkgeschiedenis kunnen vertellen.”
Johannes Barueth (1709-1782) was tijdgenoot van Van der Groe, Comrie, Schortinghuis en Voltaire. In zijn dagen een bekende figuur: samen met Petrus Hofstede wordt Barueth gezien als de belangrijkste verdediger van de gereformeerde leer in de achttiende eeuw. Hoewel hij niet tot de bekende canon van oudvaders behoort, worden in de twintigste eeuw nog steeds preken van hem herdrukt en gelezen, bijvoorbeeld zijn bundel ”De predikende en wonderdoende Christus”.
Van den Berg is docent Nederlands en godsdienst aan het Driestarcollege in Gouda. Daarnaast zit hij in de gemeenteraad van Zwijndrecht en is hij actief als jeugdleider en reisleider. Bijzonder geïnteresseerd is Van den Berg in het Oranjehuis. Als penningmeester en redactiesecretaris van het Oranje-Nassau Museum verblijft hij graag in het Rijksmuseum Paleis Het Loo. Wat zijn liefde voor Oranje betreft, heeft Van den Berg in Barueth een goede maat gevonden: ook de Dordtse predikant was een vurig Oranjeklant.
Op een ander punt gaat de vergelijking niet op: vrienden en collega’s van Van den Berg kennen hem als een minzaam en irenisch man, Barueth stond daarentegen bekend om zijn twistzieke en norse karakter. Zijn vijanden deinsden er na zijn dood zelfs niet voor terug om in gedichten, gefingeerde rouwadvertenties en een toneelstuk hun afschuw over zijn optreden kenbaar te maken.
Toch moeten hier nuances aangebracht worden, betoogde Van den Berg gisteren. „Naar mijn opinie behoorden zijn familiezin, trouw, eenvoud, studiezin, plichtbesef en een groot gevoel voor nauwkeurigheid tot zijn positievere kenmerken.” Tegelijk moet ook de promovendus erkennen dat Barueth snel opgewonden werd.
Barueth wordt na zijn studie predikant in het Noord-Hollandse Hoogewoud, daarna in Charlois en vanaf 1745 tot zijn dood in Dordrecht. De stadhouders Willem IV en V vinden in hem een kundig pleitbezorger. In zijn boeken maakt Barueth duidelijk dat de stadhouders door God aan de Republiek zijn gegeven. Graag trekt hij vergelijkingen met het oude Israël. De patriotten zien in hem een geducht tegenstander. Zij ervaren vaak op pijnlijke wijze dat Barueth een vaardig pamflettenschrijver is die de pen op humoristische en sarcastische wijze hanteert. Volgens Van den Berg kon Barueth zich in dit opzicht meten met beroemde tijdgenoten als Elisabeth Wolff en Petrus Burman, met wie hij meermalen in het strijdperk treedt.
Barueth is van mening dat de Gereformeerde Kerk op historische gronden aanspraak kan maken op een bevoorrechte positie. Wie die positie aantast, vindt in hem een geducht tegenstander. Erkennen lutheranen, doopsgezinden en remonstranten die positie, dan zal Barueth hen niets in de weg leggen, stelt Van den Berg.
Tijdens de promotieplechtigheid werd de vormgeving van het boek geprezen. Uitgeverij Den Hertog heeft „niet een fluttige print tot boek verklaard”, zei promotor prof. dr. G. J. Schutte. Het gebonden boek is geïllustreerd en bevat enkele katernen met kleurenillustraties. Het kost 27,50 euro.
Van den Berg kreeg van zijn promotor lof toegezwaaid wegens zijn „niet te remmen ijver en werkkracht” en de „opgewekte en vriendelijke ontvangst.”
Wel bleek bij het stellen van de vragen door de opponenten dat een aantal zaken rondom Barueth nog niet opgehelderd is. Zo vroeg prof. dr. E. G. E. van der Wall zich af of de Dordtse dominee in zijn bestrijding van ”akelige mensen” (vrijgeesten, atheïsten, deïsten) zich werkelijk in hun gedachtegoed had verdiept. Kent Barueth het Franse en Engelse deïsme? Blijkt dat uit zijn publicaties?
Van den Berg zei de indruk te hebben dat Barueth deze werken „heel terdege heeft gelezen en onderzocht”, maar vond het lastig dit te traceren, omdat Barueth geen notenapparaten met bronnen geeft.
Prof. dr. A. de Reuver, copromotor, wilde weten hoe je Barueth moet plaatsen: is hij eigenlijk wel een ”ernstige coccejaan”? Is hij een piëtist met een vleugje verlichtingsgeest? Van den Berg was hierover niet eenduidig: hij vond het „erg moeilijk Barueth in een bepaald kader te plaatsen” en noemde de predikant „gewoon zichzelf.” Expliciete aandacht voor het innerlijke zielenleven ontbreken bij de Dordtse dominee. „Hij past niet helemaal bij de piëtisten, maar is toch wel heel orthodox geweest. Hij heeft gepreekt voor de hele kerk. Barueth richtte zich niet op een publiek dat met een boekje in een hoekje onderwijs wil krijgen.”
Dr. R. Bisschop vroeg of Barueth in zijn leven ooit van kleur verschoot of dat hij altijd onveranderd aan zijn ideeën heeft vastgehouden. Van den Berg: „De Barueth uit zijn eerste jaren is in wezen niet veranderd. Een bepaalde ontwikkeling zie je eigenlijk niet. Hij strijdt telkens voor dezelfde zaken, op dezelfde manier.” Bisschop vervolgde met de vraag of de christelijke Verlichting niet in Barueths denken verdisconteerd moet worden. Van den Berg zei daarop dat Barueth „een tikkeltje ontwikkeling” wel heeft meegemaakt.
Barueth wierp zich op als ”De Advocaet der Vaderlandsche Kerk”, zoals een van zijn boeken heet. Dr. F. A. van Lieburg had op internet naar die term ”vaderlandse kerk” gezocht, en was bij een uitspraak van de Gereformeerde Bond uit 1996 terechtgekomen dat de „toekomstige PKN straks niet meer beschouwd kan worden als de vaderlandse kerk.” „Of de GB die uitspraak nu nog aanhangt zullen we nu maar even in het midden laten.” Van Lieburg wilde weten wat het begrip ”vaderlandse kerk” bij Barueth precies betekent. Is het specifiek gereformeerd? Wat betekent het in de context van de achttiende eeuw? Volgens Van den Berg doelt Barueth daarmee op de kerk die uit de Reformatie is voortgekomen, een kerk waarvoor gestreden is en waarvan de belijdenisgeschriften gehandhaafd moeten worden. „Barueth wil niet weten van een oppositie in de kerk. Mensen die de grondslag niet accepteren, moeten maar naar een andere kerk uitzien, vindt hij. Een kerk met vleugels bestaat in zijn ogen niet.”
Dr. J. van Eijnatten noemde het proefschrift „feitelijk” en constateerde een „wat slordige omgang met bronnen en literatuur.” „Hoe weet u dat Barueth dieper en geestelijker preekte dan Petrus Hofstede?” Om dit te stellen had Van den Berg de bronnen moeten vergelijken, zei Van Eijnatten.
Schutte vroeg zich af hoe pastoraal deze Dordtse studeerkamerdominee was. Hij had in het boek eigenlijk maar twee voorbeelden van pastoraal handelen kunnen vinden. Zo legateerde Barueth aan zijn dienstmaagd het bed waarop ze altijd had geslapen, zodat ze niet op de planken hoefde te liggen. Van den Berg zei het pastorale aspect wat te hebben laten liggen. Hij verwees toepasselijk naar een uitspraak van Fasseur in diens biografie over Wilhelmina: „Men doet wat men kan en daarom laat men veel liggen.”
Terugblikkend op gisteren zei Van den Berg vanmorgen dat de promotie als een film langs hem heen is gegaan. „Je moet heel diep nadenken, terwijl je eigenlijk met veel dingen tegelijk bezig bent. Het is een heel mooie dag geweest, uniek in je leven.”