„Geloofswaarheden zijn niet minder, maar anders waar”
UTRECHT – Als iemand iets als Gods leiding ervaart, is dat dan ook echt Gods leiding? Of moet je zo’n vraag eigenlijk niet eens op die manier stellen? Die vragen hielden dr. H. T. Kroesbergen zo bezig dat het uitliep op een proefschrift.
De predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland, samen met zijn vrouw namens Kerk in Actie werkzaam als docent aan een gereformeerde predikantenopleiding in Zambia, promoveerde deze week in Utrecht op het proefschrift ”De relatie tussen systematische theologie en gewone geloofstaal”. Daarin onderzoekt hij hoe systematische theologie (dogmatiek) „recht kan doen aan gewone geloofstaal” en ontwikkelde hij een eigen, alternatieve methode.
Systematische theologie is volgens de promovendus „reflectie op de impliciete regels van het geloof ten dienste van het geloof.” Hij ziet dogmatiek –anders dan de meer klassieke opvatting dat dogmatiek reflectie is op het ”voorwerp” van het geloof, de openbaring– als nadenken over wat mensen ”onderwerpelijk” zoal geloven, „zodat ze hun geloof leren begrijpen, verdedigen en verdiepen.”
De promovendus is daarbij kritisch op de klassieke gedachte dat (geloofs)taal probeert de werkelijkheid te beschrijven. „Geloofstaal werkt in de praktijk niet op die manier. Als iemand zegt dat God hem nabij is, moet je niet vragen waar God dan precies bij hem in de buurt is, maar kijken wat zo’n uitspraak praktisch betekent in iemands leven.”
Een ander voorbeeld: „De uitspraak dat God de wereld heeft geschapen, kan voor iemand een waardevolle en ware uitspraak zijn. Maar het kan ook een doekje voor het bloeden of een loze kreet zijn. Het is luchtfietserij om zo’n uitspraak los van de geloofspraktijk te onderzoeken. Het gaat erom hoe zo’n uitspraak functioneert.” Zo gaat de vraag „of het echt zo is” naar de achtergrond en de vraag „welke betekenis het heeft om zo te spreken” naar de voorgrond.
Op de achtergrond van deze opvatting over geloofstaal speelt het denken van Ludwig Wittgenstein een duidelijke rol. Volgens deze postmoderne taalfilosoof is de betekenis van een woord dat wat er met dat woord gedaan wordt.
Geloofswaarheden zijn niet minder, maar anders waar dan andere waarheden, vindt de promovendus. „In de ideale kerk zijn er geen discussies over de vraag of God bestaat, maar eerder over de vraag hoe het zinvol kan zijn om te spreken over Gods leiding en het ervaren daarvan. Wat je op het ene moment zegt, moet natuurlijk wel kloppen met wat je op een ander moment zegt, daarom heet het ook systematische theologie. We maken dat echter vaak te snel tot een soort grote sudoku en vergeten dan te kijken naar hoe geloofstaal functioneert in het dagelijks leven.”
Dr. Kroesbergen werkt zijn moeite met de klassieke opvatting dat geloofstaal „beschrijvend” is uit, door na te gaan hoe de belangrijke hedendaagse theologen W. Pannenberg en R. Jenson omgaan met vier „valkuilen.” Die valkuilen zijn om gewone geloofstaal op te vatten als „onpersoonlijk”, „puur persoonlijk”, „compleet vertaalbaar” of „principieel onvertaalbaar.” Pannenberg en Jenson kunnen deze valkuilen volgens de theologisch docent niet voldoende ontwijken door hun achterliggende opvatting dat geloofstaal iets beschrijft van Gods werkelijkheid, van hoe het „echt is.”
Zelf wil dr. Kroesbergen recht doen aan gewone geloofstaal door bij het nadenken daarover telkens drie dingen mee te wegen: de „logische horizon” erin, de „persoonlijke gedrevenheid” erachter en de „beschouwende overwegingen” erbij. Het eerste staat voor iemands gedachten over wat God logischerwijze wel moet zijn. God moet bijvoorbeeld voor iemand in elk geval alomtegenwoordig zijn om te voldoen aan het idee van een God dat hij of zij heeft. Dat ”moeten” komt op uit iemands persoonlijke levenservaring en gedrevenheid. Maar hij kan er nog wel beschouwende overwegingen bij maken.
Dr. Kroesbergen legt uit wat hij met dat laatste bedoelt: „Een theoloog kan de voor- en nadelen van een overtuiging op een rij zetten. De gedachte dat God alles leidt kan iemand doen vastlopen, maar de gedachte dat God er niets mee te maken heeft ook. De systematisch theoloog kan dan helpen zoeken naar een compromis. Bijvoorbeeld dat God wel met iedereen een plan heeft, maar geen blauwdruk.”
Stellen we ons dan geen God voor zoals we Die zelf willen?
„Er zijn in de praktijk van het leven genoeg criteria aanwezig die voorkomen dat we ons een God maken zoals we die zelf willen. Het zou helemaal geen God zijn, als het was wat we zelf zouden willen.”