Wel de Bijbel, maar ook de paus
Bisschoppen die priesters en parochieleden aanmoedigen de Bijbel te lezen om protestanten de wind uit de zeilen te nemen, maar ook onvoorwaardelijk vasthouden aan het gezag van Rome: zulke personen waren Johannes van Neercassel en Petrus Codde in de tweede helft van de zeventiende eeuw in de Republiek. Een theologisch conflict rond de augustiniaanse stroming van het jansenisme leidde tot een scheuring binnen de toenmalige Rooms-Katholieke Kerk en tot het ontstaan van de Oud-Katholieke Kerk.
Drs. G. A. Ackermans, docent kerkgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN), promoveert vrijdag op dit onderwerp. Zijn studie laat onder andere zien hoe de Reformatie haar doorwerking had onder rooms-katholieken die hun leden waarschuwden tegen de misbruiken die in de loop van de tijd hun kerk waren binnengeslopen.
„Rooms-katholieken in Nederland konden een relatief vrij bestaan hebben”, vertelt Ackermans in het Erasmusgebouw van de KUN, waar de theologische faculteit is gehuisvest. „De term ”schuilkerk” is niet juist, want iedereen wist precies waar de katholieken samenkwamen. De term ”huiskerk” is adequater. Weliswaar mochten katholieken niet zo duidelijk op straat aanwezig zijn en hun presentie in de samenleving tonen. Ze werden teruggedrongen in de clandestiniteit. Maar vergeleken met andere delen in Europa konden rooms-katholieken in Nederland wel hun eigen organisaties opbouwen. Deze lagen in handen van de apostolisch vicaris, die de scepter over Nederland zwaaide als het zogenaamde ”missiegebied”. Priesters moesten in het buitenland worden opgeleid, zoals in Leuven, Keulen en Rome. In de loop van de zeventiende eeuw slaagde de kerk erin een infrastructuur op te bouwen. Rond 1700 was misschien wel een kwart van de bevolking katholiek.”
De kerk stond in deze tijd voor de keuze om óf de typisch rooms-katholieke elementen te versterken, óf juist de uitdaging van de Reformatie aan te gaan en het rooms-katholicisme te zuiveren van allerlei misbruiken. Daardoorheen speelde het conflict rond het jansenisme. Deze stroming propageerde de genade- en verkiezingsleer van Augustinus, maar werd openlijk door Rome verworpen. Bisschoppen en priesters moesten gedwongen een aantal leerstellingen ondertekenen die gericht waren tegen een hoofdwerk van de Leuvense bisschop Cornelis Jansen, naar wie het jansenisme werd genoemd. Onder de Nederlandse priesters waren sommigen daartoe wel bereid, anderen volstrekt niet. Tot de weigeraars behoorde ook de bisschop Petrus Codde. Daarom werd hij door Rome geschorst.
„Rome benoemde in plaats van Codde Theodorus de Cock, nota bene een van de critici van Codde. Dit leidde vervolgens tot een ingrijpend loyaliteitsconflict bij de priesters. Moesten de priesters hun eigen bisschop blijven steunen, of zich in ieder opzicht onderwerpen aan de paus, de bisschop van Rome? De meerderheid onderwierp zich op den duur alsnog aan de paus, maar een deel van de kerkleden ging voortaan een eigen weg.” Deze laatsten vormden de Oud-Katholieke Kerk, die nog steeds bestaat.
Waren figuren als Van Neercassel en Codde in zekere zin verwant aan de Reformatie? Ackermans typeert hen als voorstanders van zuivering van het rooms-katholicisme. „Ze verzetten zich tegen een verslapping van de biechtpraktijk zoals zij die zagen bij de jezuïeten. Daar biechtte men netjes, de priester verleende absolutie en de parochieleden waren weer vrij en konden weer opgaan in de wereld. Er was in die tijd een strenge en een toegeeflijke richting wat de biecht betreft. Van Neercassel en Codde pleitten voor een werkelijke kennis van de zonden. Voordat zij de zondaar absolutie verleenden, moest er eerst werkelijk berouw zijn. Zij keerden zich hiermee tegen de reformatorische voorstelling alsof katholieken met vergeving van zonden een loopje zouden nemen, maar ook tegen de toegeeflijke opstelling van biechtvaders onder de jezuïeten. De biechtvaders moesten weer hun verantwoordelijkheid kennen. Het ging in de biecht niet om iets mechanisch, maar de vrijspraak moest het gevolg zijn van een regelmatig geestelijk gesprek.”
De beide bisschoppen hadden ook grote reserves ten opzichte van de aflaathandel en de Maria- en heiligenverering, vooral vanwege de misbruiken die eruit voortvloeiden. „Zij riepen op de Schrift zelf te lezen, en dat begrepen ze in Rome niet. Volgens Rome begon immers alle ellende in de kerk toen de leken de Schrift gingen lezen. Van Neercassel en Codde wilden echter hun leden wapenen tegen kritiek van de protestanten en legden daarom nadruk op kennis der Schrift.”
In dit alles bleven zij toch echt rooms-katholiek. „Zo dreven zij de biecht soms door, zo werd in een zwartboek over hen gezegd. Zulke klachten bereikten Rome, waardoor Codde op het matje geroepen werd. Ze zouden mensen op het sterfbed geweigerd hebben absolutie te geven omdat ze onvoldoende zondebesef zouden hebben en zich niet voldoende hadden voorbereid. Zo kwamen ze in één geval elke dag weer terug om te zien of de stervende werkelijk genoeg berouw over de zonde toonde. Totdat op een dag de zieke gestorven was. Een dood zonder absolutie gaf natuurlijk consternatie in de familie.”
Ook typisch rooms-katholiek was dat Van Neercassel en Codde ervan overtuigd waren dat mensen zich niet direct met God in verbinding konden stellen. „Zij lieten de hiërarchie onverlet. Al hadden zij wel meer oog voor de individuele relatie met God, de mensen moesten zich in hun ogen wel altijd vastklampen aan de bemiddeling door de priester. Daarom was de kwijtschelding van de schuld door de priester een belangrijk punt omdat dit voor hen meer zekerheid bood dan het geloof in het Woord alleen. Op dit punt bleven zij de kern van de Reformatie afwijzen. Maar zij deden wel alles om de beeldvorming van de roomsen te verbeteren. Met een gezuiverd rooms-katholicisme wilden zij weer indruk maken en het verloren terrein herwinnen. Dat niet alle priesters het daarmee eens waren, heeft de onderlinge verhoudingen onder druk gezet en uiteindelijk zelfs de scheuring in de hand gewerkt.”