Een potje pétanque zet de tijd even stil
Het is zomer en dat betekent dat er in veel landen weer volop buitenspellen worden gedaan. Vandaag: Frankrijk en jeu de boules.
Het beeld op de film is zwart-wit, maar duidelijk is dat het in de overvolle tram heet is die dag. Mensen hangen uit de ramen, staan op de treeplanken en ook op het balkon is nauwelijks plek meer. De tram gaat de bocht om en moet dan vervolgens plotseling remmen.
Een groepje mannen staat midden tussen de rails gebogen over enkele boules. Het is spannend, want het is niet duidelijk wie voor ligt. De conducteur claxonneert verschillende malen, waarna een van de heren met veel gevoel voor drama zijn armen ten hemel heft.
„Zeg rustig aan, één minuutje, ik ben aan het meten.” Achter de conducteur begint een boze reiziger zich ermee te bemoeien: „Zeg, is dit een grap of zo?!” „Pardon? Neen, dit is geen grap, dit is een potje jeu de boules!”
De reiziger sputtert nog wat tegen. Maar vervolgens wordt hij gemaand om zijn mond te houden. Er moet een boule weggeschoten worden en daarvoor is concentratie van de schutter vereist. Als die de bal wegkaatst volgt er applaus en mag de tram zijn weg vervolgen.
Het is een hilarische scène uit een oude film uit 1932 van de Franse schrijver Marcel Pagnol. Pagnol komt uit Aubagne, niet ver van Marseille. Als geen ander weet hoe hij belangrijk in de Provence een potje pétanque kan zijn. Soms misschien wel iets te belangrijk. De ironie spat van het beeld. Maar wel met een zekere tederheid.
Bij pétanque zet je je dagelijkse zorgen opzij. Pétanque c’est le plaisir, monsieur! (Jeu de boules, dat is leuk, meneer!) Dat zal best, er is in de Franse volksliedjes vaak over gezongen, zoals in het liedje ”Une partie de pétanque” uit 1941, van de Franse zanger Darcelys.
De accordeonist speelt een java, een vrolijk deuntje, om de oorlog even te vergeten. Het eerste couplet zet in enkele treffende streken de scène neer. Als de zon weer gaat schijnen op de straten en pleinen. Dan verschijnt een groepje fanatieke jeu de boulespelers onder de platanen.
Onder hen zijn Bébert en Leon. De pet over de ogen getrokken, een beetje achteloos met de ballen spelend. Nippend aan een vermouth-cassis of een Ricard en ondertussen naar de meisjes kijken. Als je wint dan krijg je haar hart, zegt de een tegen de ander. Maar verlies je, dan… Pétanque zet de tijd stil. De zorgen zijn voor later.
De schrijver van het liedje is André Montagard. Diezelfde Montagard schreef in het jaar dat Frankrijk door de Duitsers onder de voet werd gelopen ook een loflied op de Franse maarschalk Pétain.
Pétain stond aan het hoofd van de Franse regering in Vichy, een antisemitisch bewind dat actief samenwerkt met de Duitse bezetter. Vanaf 1941 worden Franse Joden door de gendarmerie aangehouden. Maar oorlog of niet, intussen gaat het Franse leven door. Een partie de pétanque dus, terwijl de buren op transport worden gezet naar Polen.
Georges Brassens had het lied van Montagard ook op zijn repertoire staan. Maar Brassens zong ook een ander lied, ”Honte à qui peut chanter”. Een vrolijk wijsje met enkele zeer kritische noten over de soms onbegrijpelijk zorgeloze houding van mensen: „Schande aan die brutale vent die gewoon doorgaat met zingen/ Terwijl Rome in brand staat”, klinkt het.