God vrezen
Psalm 72:5
„Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht.”
Hoewel het een onwaardeerbaar goed is om de wederzijdse rechtvaardigheid onder de mensen te handhaven, verdient toch de dienst van God („U vrezen”) de voorkeur in onze tekst. Het is dus beter om dit „vrezen” in de eerste plaats van God te verstaan. Daarom prijst David ons niet zonder reden de vrucht aan, die door een heilige regering wordt voortgebracht, daar dit ook vanzelf eerbied en vreze Gods meebrengt. Daarom beveelt Paulus (1 Timotheüs 2:2) voor de koningen te bidden en vermeldt hij uitdrukkelijk het doel van dit gebed, dat wij onder hen in vrede zullen kunnen leven in alle eerlijkheid en vreze Gods. Omdat er dus gevaar is dat, wanneer de burgerlijke orde omver wordt geworpen, de godsdienst zal verdwijnen en de dienst van God vernietigd zal worden, vraagt David dat God om Zijn Naam en eer de koning zal bewaren. Door ditzelfde argument vermaant hij de koningen tot plichtsbetrachting en spoort hij het volk aan tot gebed, omdat er niets voortreffelijker is dan om er met al onze wensen naar te streven de dienst en de eer Gods te bevorderen.
Johannes Calvijn, predikant te Genève (”Psalmen”, 1557)