Onderwijs & opvoeding

De Swaef ziet leerlingen opbloeien door beroepencollege

Op de open dag zijn ze enthousiast. Eenmaal op school vaak niet meer. Echte doeners in de onderbouw van het vmbo struikelen over de theorie en missen de praktijk. Het De Swaefcollege bedacht een oplossing: het beroepencollege. „We zien leerlingen opbloeien.”

Evert van Dijkhuizen
24 April 2012 20:00Gewijzigd op 14 November 2020 20:42
Om het echte gevoel van een vakmens te hebben, dragen de leerlingen een rode stofjas tijdens de praktijlessen. Foto Cees van der Wal
Om het echte gevoel van een vakmens te hebben, dragen de leerlingen een rode stofjas tijdens de praktijlessen. Foto Cees van der Wal

Jaap van Dam en Christian Hoekman, directeur en adjunct-directeur van de Rotterdamse reformatorische school voor voorbereidend beroepsonderwijs, zeggen het eerlijk: „Tien jaar geleden telde onze school ongeveer 1000 leerlingen, drie jaar geleden nog 550. We deden mee in de landelijke trend van het vmbo als afvoerputje van het voortgezet onderwijs. Er ontstond een urgentiegevoel: we moeten iets doen, anders kunnen we straks sluiten.”

Het docentenkorps van De Swaef signaleerde een concreet probleem. Hoekman: „Elk jaar, na de kerstvakantie, komen er leerlingen van groep 8 basisonderwijs op onze open dag. Ze maken kennis met de praktijk van het beroepsonderwijs: voertuigentechniek, bouwtechniek, elektrotechniek, metaaltechniek, administratie, handel en verkoop, en zorg en welzijn. Iedereen is enthousiast. Vervolgens komen ze hier na de zomervakantie op school en krijgen ze de eerste twee jaar alleen theoretische vakken. Je ziet de motivatie teruglopen.”

De Swaef bedacht het beroepencollege als oplossing. Kort gezegd: de leerlingen krijgen vanaf de eerste schoolweek een beroepsgericht programma aangeboden. Van Dam: „Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Zo’n ingreep heeft grote gevolgen voor het lesrooster. We hebben gekozen voor het carrouselmodel en het schooljaar verdeeld in vier perioden. Elke periode krijgen de leerlingen minimaal één dag per week praktijkvakken, waarbij alle zeven afdelingen, van techniek tot zorg en welzijn, aan bod komen. Dit geldt voor jongens en meiden. De jongens leren bedden opmaken, de meiden een autowiel verwisselen. De andere dagen van de week worden de theoretische vakken gegeven.”

Hoekman: „Aan het eind van het eerste schooljaar mogen de leerlingen twee afdelingen kiezen waar ze het tweede leerjaar mee verder gaan. Halverwege het tweede leerjaar maken ze hun definitieve keus. Vanaf dat moment gaan ze aan de slag met de examenstof van de gekozen afdeling.”

De lessentabel ging door deze ingreep op z’n kop, zegt Van Dam. „We moesten ruimte creëren om in de onderbouw beroepsgericht onderwijs te kunnen geven. We hebben dat bereikt door vakken te clusteren. Bijvoorbeeld geschiedenis, aardrijkskunde en economie tot het vak ”mens en maatschappij” en muziek, handvaardigheid en tekenen tot ”kunst en cultuur”. Per vak krijgen de leerlingen minder uren, maar we hebben er nadrukkelijk op gelet dat alle verplichte lesstof van de avo-vakken aan bod komt.”

Ook de leraren merken de verandering. Hoekman: „De docent muziek geeft nu bijvoorbeeld een aantal uren Nederlands erbij om zijn week vol te maken. Dat is niet erg. Het past bij onze eerder ingezette koers om kernteams te vormen van docenten die meerdere vakken aan dezelfde klas geven. Juist in het vmbo is de relatie tussen leraar en leerling erg belangrijk. Hoe meer uren een docent zijn klas ziet, hoe beter.”

De praktijkvakken, die worden gegeven onder het motto ”Mijn beroep”, vinden plaats in de lokalen waar ook de derde- en de vierdejaars leskrijgen. Alle materialen en gereedschappen zijn aanwezig. Er wordt bij voertuigentechniek gesleuteld aan echte auto’s en motoren, bij bouwtechniek worden echte kozijnen gesteld en bij administratie is er een heus kantoor. „Dat is de kracht van onze aanpak: leerlingen ervaren de beroepspraktijk aan den lijve.”

Van Dam en Hoekman zijn niet bang dat de onderbouwleerlingen door het nieuwe concept te weinig theorie krijgen. „We hebben de ruimte die de wet biedt bij het invullen van de lessentabel maximaal benut. Niet meer, niet minder. We gaan niet morrelen aan het urenaantal bij kernvakken als Nederlands, Engels en wiskunde. Dat kan niet, want de leerlingen moeten straks, aan het einde van het vierde jaar, meedoen aan het landelijke examen. Verder wil je als school van de leerlingen geen cultuurbarbaren maken. Dus de theoretische vakken blijven belangrijk.”

Het duo ziet het ervan komen dat een aantal leerlingen door het nieuwe onderwijsconcept eerder klaar zal zijn met z’n opleiding, bijvoorbeeld al halverwege het vierde jaar. „Het probleem is dan wel dat ze moeten wachten op de examens die pas in mei plaatsvinden. Wij zijn er voorstander van dat er op dit punt flexibiliteit komt. Dus examen doen als je eraan toe bent. De landelijke discussie hierover loopt.”

Als die positief uitvalt, hebben Van Dam en Hoekman ook al een invulling bedacht voor de tijd die de tweede helft van het vierde jaar vrijkomt. „We willen de leerlingen dan alvast laten beginnen met een vervolgopleiding op mbo-niveau. Dat kunnen we samen met het Hoornbeeck College, onze buurman, oppakken. Een betere doorstroming kun je niet wensen.”

Het beroepencollege legt De Swaef geen windeieren. Hoekman: „We zijn er nu voor het tweede jaar mee bezig. In die tijd is ons leerlingenaantal in de onderbouw met 35 procent gestegen. We krijgen zelfs leerlingen met een havoadvies binnen, omdat ze het beroepsonderwijs op onze school zo leuk vinden.”

Intussen is de school alweer met de volgende stap bezig. Van Dam: „Na de zomervakantie starten we met een leerweg voor de zogeheten G-plusleerlingen. Dat zijn de oude mavoleerlingen die ook graag praktisch bezig zijn. Slimme doeners, noemen we ze. Ze volgen de theorievakken van de gemengde leerweg en krijgen acht uur per week les in een beroepsgericht vak. We hebben al 36 aanmeldingen.”

Om de praktijklokalen –ze zijn duur vanwege de machines, apparatuur en gereedschappen– optimaal te benutten, heeft De Swaef een uitgekiend rooster gemaakt. Hoekman: „De groepen in het eerste jaar zijn zo groot, dat één klas het hele lokaal vult. Vanaf het tweede leerjaar worden de groepen kleiner. Daarom lopen de tweedejaars gelijk op met de derdejaars. Dat vraagt van de docent dat hij of zij op verschillende niveaus lesgeeft.”

Veel tijd hebben de docenten gestoken in het ontwikkelen van eigen lesmateriaal, maar wensen zijn er nog genoeg. Hoekman: „De avo- en de praktijkvakken moeten beter op elkaar worden afgestemd. Een jongen die bij bouwtechniek een kozijn moet stellen, is ermee geholpen dat hij op dat moment bij wiskunde de stelling van Pythagoras krijgt uitgelegd. Dat soort kruisbestuivingen, daar valt nog een wereld in te winnen.”

De De Swaef is volgens Van Dam en Hoekman de enige vmbo-school met een beroepencollege. „Er zijn wel vakcolleges, maar die werken de eerste drie leerjaren met een algemeen sectorgericht programma in een speciaal daarvoor ingericht lokaal. Elke veralgemenisering betekent echter verlies van kwaliteit. Wij splitsen juist en leiden op voor een concreet beroep vanaf de eerste dag van het vmbo. We leveren in beginsel vakmensen af.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer