Bijbel gaat in Tweede Kamer nog zelden open
Over de ontkerstening van Nederland is al veel geschreven. Over de ontkerstening van het parlement niet. Dr. E. P. Meijering vult die lacune met een boeiend geschreven studie over het gebruik van christelijke argumenten in 20e-eeuwse Kamerdebatten. „God verdween, om zo te spreken, geruisloos uit het parlement.”
Zeker, hij staat nog altijd op de voorzitterstafel van mevrouw Verbeet. Zelfs in tweevoud. Naast woordenboeken, naslagwerken en een Koran, prijken daar ook twee Bijbels. Maar open gaat de Heilige Schrift zelden.
Dat was in vroeger tijden wel anders, toont theoloog Eginhard Meijering (1940), van 1976 tot 2001 lector aan de Universiteit Leiden, in een gisteren verschenen boek. In ”Hoe God verdween uit de Tweede Kamer. De ondergang van de christelijke politiek”, analyseert hij twintig Kamerdebatten uit de 20e eeuw op christelijke argumenten en thema’s. De auteur begint bij het aantreden van het kabinet-Kuyper in 1901 en eindigt met het debat over de regeringsverklaring van de eerste paarse ministersploeg, het kabinet-Kok I, in 1994.
Over de keuze van die twintig debatten is natuurlijk discussie mogelijk, maar onlogisch is de selectie van Meijering niet. Zo bespreekt hij het debat over de spoorwegstaking van 1903, het debat over het gezantschap bij het Vaticaan (1925), het debat over het Bisschoppelijk Mandement (1954) en het debat over het ontbreken van de bede in de Troonrede (1973). Stuk voor stuk gedachtewisselingen waarbij je verwachten kunt dat christelijke partijen zich in hun betogen beroepen zullen op Gods openbaring.
Dat doen ze dan ook inderdaad. De frequentie en de intensiteit waarmee politici God in het debat inbrengen, lijkt de auteur zelfs te hebben verrast. „Aan het christendom ontleende argumenten, theologische redeneringen en verwijzingen naar de Bijbel zijn jarenlang schering en inslag.”
Verwijten
Een van de rode lijnen die door het boek lopen, is de telkens terugkerende discussie tussen politici van seculiere partijen enerzijds en van christelijke partijen anderzijds over wat nu eigenlijk christelijke politiek is. Niet zelden verwijten liberalen en socialisten de door protestanten en rooms-katholieken gedomineerde kabinetten dat zij in feite geen christelijk beleid voeren. „Uw christendom is nog niet hét christendom, uw Christus nog niet dé Christus en uw evangelie nog niet de Blijde Boodschap, uitgesproken in Bergrede en gelijkenis op Galilea’s heuvelen”, voegt de liberale afgevaardigde Roessingh in 1901 het kabinet-Kuyper toe.
Omgekeerd betwisten vertegenwoordigers van confessionele partijen de stelling van de liberalen dat je best een christelijke ethiek kunt hebben en in praktijk brengen zonder een aanhanger te zijn van een dogmatisch, leerstellig belijnd christendom. De liberaal Roessingh kiest voor een praktisch christendom, dat zich slechts oriënteert op de ethische kanten van de Bijbel, schrijft Meijering. Iemand als de communist De Visser doet in 1937 in het debat over de regeringsverklaring niet anders.
Maar volgens rooms-katholieken en antirevolutionairen zijn ethiek en christendom niet los verkrijgbaar. Zo zegt de roomse politicus Schaepman in 1901 dat het streven naar een „christendom boven geloofsverdeeldheid” in feite een poging is om boven het geloof te gaan staan, in plaats van boven de verscheidenheid. Precies zo argumenteert in 1933 ARP’er Schouten. De christelijke volksaspiraties uithollen tot maatschappelijk deugden is in wezen het opleggen van een kunstmatige eenheid op de grondslag van het humanisme, vindt de antirevolutionaire leidsman.
Secularisatie
Dat de naam van God vanaf de jaren zestig in de vergaderzaal van de Tweede Kamer steeds minder vaak klinkt, komt, aldus Meijering, niet in de eerste plaats door het terugzakkende zetelaantal van de confessionele partijen. Daarvan is immers aanvankelijk nog geen sprake. In 1963 behaalt de KVP juist het grootste percentage stemmen (31,8) aller tijden. Nee, veel belangrijker zijn de sluipende, algehele secularisatie en de modernisering van de kerken, die de grote christelijke partijen langzamerhand van karakter doen veranderen.
Al bij de vorming van het CDA is het duidelijk dat hier eigenlijk geen sprake meer is van een expliciet christelijke partij, meent Meijering. De gefuseerde partijen KVP, ARP en CHU willen zich voor hun politieke stellingnamen niet meer rechtstreeks op de Bijbel beroepen, maar baseren zich vooral op vier uit de Schrift afgeleide begrippen: gespreide verantwoordelijkheid, publieke gerechtigheid, solidariteit en rentmeesterschap. „Tegenwoordig heeft men het in het CDA over christelijke of evangelische inspiratie of over normen en waarden. Hiermee treedt dus de gelovige mens in de plaats van God.”
Geen wonder dat vanaf de jaren zestig het gebruik van religieuze termen en theologische redeneringen in de Tweede Kamer in rap tempo terugloopt. De achterban van de grote confessionele partijen, die fikse levensbeschouwelijke veranderingen doormaakt, „verwacht van haar vertegenwoordigers ook niet meer dat zij vanuit Gods Woord of vanuit de onderwijzing van de Kerk zouden argumenteren.”
Ethisch christendom
Het opmerkelijke is dat door de secularisatie en door de grote theologische veranderingen die zich in de jaren zestig in veel kerken, in de eerste plaats in de Gereformeerde Kerken, voltrekken, de confessionele partijen –die later opgaan in het CDA– uitkomen bij juist dát ethische christendom dat eerder die eeuw door de liberalen werd uitgedragen en door de confessionelen zo scherp werd bestreden. „Een totale verandering”, aldus Meijering.
Zo verdween, in de woorden van de auteur, God uit de Tweede Kamer. Zij het niet geheel. Geert Mak mag zijn bekende boek dan de titel ”Hoe God verdween uit Jorwerd” hebben meegegeven, toch wordt in het kleine Friese dorpje, weet Meijering, nog om de drie weken een ’s zondagse kerkdienst gehouden, „waar dan twintig tot dertig mensen aan deelnemen.”
Zo is ook in de Tweede Kamer de naam van God niet gehéél verdwenen. „Alleen wordt Zijn Naam veel minder vaak genoemd. God is steeds verder teruggetreden.”
Partijen die nog wél regelmatig naar de Bijbel verwijzen en Gods naam expliciet noemen, zijn ChristenUnie en SGP.
SGP-leider Van der Staaij stond bij de algemene beschouwingen van vorig jaar zó uitvoerig stil bij de essentie van „de boodschap van Jezus Christus, namelijk dat we God moeten liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf”, dat hij de vraag die mogelijk bij zijn collega’s opwelde („Begint dit niet verdacht veel op een preek te lijken?”) zelf beantwoordde: „Ik geef dat graag toe, maar wat is daar eigenlijk mis mee? Praktische politiek kan niet zonder een preek op z’n tijd.”
Zakelijke betogen
Toch is in de loop der jaren ook de SGP qua accenten, thema’s en taalgebruik sterk veranderd, stelt Meijering, de 20e eeuw overziende, vast. „De lange preken met veel aanhalingen van Bijbelteksten en voorbeelden uit de vaderlandse geschiedenis zijn vervangen door zakelijke betogen. Daarin wordt wel heel duidelijk de principiële keuze voor Gods openbaring in de Bijbel en de geschiedenis geponeerd, zoals vooral de ARP tot aan de jaren zestig had gedaan.”
Dit is het vijfde deel in een serie artikelen over geloof en politiek. www.rd.nl/politiekenreligie
Boekgegevens
”Hoe God verdween uit de Tweede Kamer. De ondergang van de christelijke politiek”, Eginhard Meijering; uitg. Balans, Amsterdam, 2012; ISBN 978 94 60034022; 224 blz.; € 17,95.